Brabant 10) Loonse en Drunense Duinen - Oudste Eik van Brabant
Buitenland
Duitsland 11) Ravenseik te Erle 12) Totengrund nabij Bispingen
1) Duivelsteen te Holwierde
Op de hoek van de Krewerderweg en de Hoofdweg te Holwierde, je zou er zo aan voorbij gaan, ligt een heel bijzondere steen. Als je er naar kijkt, zul je zien dat er een voetafdruk in zit. En hoe komt nou een voetafdruk in een steen? Volgens de legende werd deze steen voor de kerstening door de heidenen als offersteen gebruikt, een offersteen voor de goden. Maar na de kerstening mocht dat niet meer. En de duivel vond dat maar niks, hij was ook een van de goden natuurlijk... zo werd door de christenen gezegd. Achter het masker van de duivel zit altijd een andere godheid. Hij zou uit boosheid op een nacht zijn langsgekomen en uit kwaadheid wegens het in onbruik raken van de steen gestampvoet hebben op de steen zodat er sindsdien een voetafdruk in staat. Gelovige mensen, daar bedoelen we dan de christenen mee, zouden vervolgens de steen hebben omgekeerd om de voetafdruk te verbergen. Na eeuwen zo te hebben gelegen werd de steen in de jaren '30 weer omgekeerd. En is de voetafdruk weer zichtig.
Het loont de moeite om eens langs te gaan en te zien of je ook in het voetspoor van de duivel kunt treden... bij ons beide paste het naadloos in ieder geval.
2)Veluwe; Hoog Soeren en het Heidensgat
Op zoek naar het Heidensgat
Vandaag gingen Everdina en ik op zoek naar het Heidensgat. Om het moreel hoog te houden hadden wij wijn en paturain mede genomen. Everdina, zo noem ik mijn vrouw als wij het Saksische gebied in gaan (één haar Saksische voorouders heet zo), en het Heidensgat moest een gat of kuil zijn in de buurt van het oeroude buurtschap Haslo, waar nog altijd een schat in zou moeten liggen. Het zou een werkelijk onvergetelijke dag worden. Hij verliep ons zelfs deels zoals in de sage van het Heidensgat!
Hoog Soeren en omgeving is voor mij geen onbekend terrein. Hier bevind zich ook Huize Mjölnir, het zomerhuis van de kunstenaar en schrijver Gust van de Wall Perné (1877 - 1911) die de godenwereld van de Edda situeerde op de Veluwe door de plaatselijke sagen te vermengen met Eddische Mythen. Dit was voor mij reden om hier al eens een grote delegatie Traditianen onder leiding van Stef Van den Eynde en Koenraad Logghe naartoe te halen, in de tijd dat ik nog in mijn rol zat bij Nederlands Heidendom. Ook gingen de wandelingen die ik met Joris van Gelre en wijlen Henk Vreekamp had vaak vanuit Hoog Soeren.
Het idyllische oeroude Springdel, de sagen van de Spinnende Juffer, het mythische Udellermeer en het wat verderop gelegen Bleekemeer, alle heb ik ze al meermalen bezocht in kleiner of groter gezelschap. Vandaag kozen wij ervoor om Van der Wall Perne‘s Huize Mjölnir (uitgebreid gepraat met de huidige bewoner over Van der Wall Perne en zijn werken, wat erg leuk was), het Springdel (na al die eeuwen nog zeer tot de verbeeldingsprekende bron) en het Vanenbos (waar de Jufferboom ooit stond) te bezoeken. Maar vooral wilden we het Heidensgat vinden en daar had ik nog nooit zo actief naar gezocht als vandaag.
De uitgestrekte bossen en heidevelden oefenden grote aantrekkingskracht uit op Gust van de Wall Perné die soms dagenlange zwerftochten ondernam in het ongerepte landschap. Hij ontmoette er bewoners van afgelegen buurschappen, van wie hij sagen en volksverhalen te horen kreeg, die hij zou uitwerken en in verhalenbundels doen verschijnen. Ondanks dat hij zijn fantasie goed gebruikte mogen wij het werk van Van der Wall Perné niet als waardeloos beschouwen. We moeten wel onze eigen filter aanzetten willen we bruikbaar volkskundig materiaal uit zijn boekjes halen. Dat de Witte Juffer van Hoog Soeren, die wel haar bekendste inwoonster mag heten, niet uit zijn duim is gekomen mogen we voor zeker aan nemen. En dat het Springdel een oeroude bron is eveneens. En dat er een schat ligt in het Heidensgat dan?
De bron van het Springdel is zo oud, dat ze wel door Wodan zelf verwekt kan zijn zegt Van der Wall Perné. En sindsdien wordt het Springdel met Wodan in verband gebracht. Zo makkelijk kan het gaan. Springdel betekent ‘brondal’. De bron die hier ligt is zeker wel oeroud en stamt uit de heidense tijd. Door deze bron was Hoog Soeren in oude tijden een oase gelegen midden in de droge woestenij der Vale Ouwe. Het dal met de bron moet al in de prehistorie aantrekkingskracht en betekenis gehad hebben voor de bewoners van dit hooggelegen deel van de Veluwe. De grafheuvels die er omheen liggen verraden dat. Van der Wall Perné laat bij het Springdel 'witte alven' dansen in de maneschijn.
De Witte Juffer van de Spinboom waarvan de oude mensen wisten te verhalen brengt Van der Wall Perné in verband met de eerste der Nornen en het spinnen van het lot der mensen. In de Saksische voortijd zou zij volgens hem mogelijk wel Urth genoemd zijn. Dat zij hier thuishoorde mag volgens hem blijken uit een Geldersch Charter van 855, waarin sprake is van Urthensula, wat zuil van Urth zou betekenen en die ergens in een bos op de Veluwe moet hebben gestaan. Hij vraagt zich af of hier mogelijk vroeger een heilig woud is geweest en op de plek waar de Jufferboom stond. En of de jufferboom de wereldes aan welks voet de Nornen de draden van het lot sponnen is geweest.
In ieder geval weten we zeker dat deze beroemde holle eik (in sommige bronnen, ook door Van der Wall Perné foutiefelijk beuk genoemd) gestaan zou hebben aan de voet van een heuvel aan de rand van het Vanenbos tegenover het Kruisjesdal. Anno 2021 staan daar meerdere bomen, maar de bewuste boom is er niet meer. Sinds onheuglijke tijden moet deze eik hier wel hebben gestaan. Vroeger liep de Postweg of Hessenweg vol respect om de heuvel heen aan wiens voet de eik stond en een klein voetpad liep, om de weg wat te bekorten, over de heuvel. Maar alles veranderde met het aanleggen van de grindweg, de tegenwoordige Soerenseweg die helaas respectloos dwars door de heuvel werd gegraven. De Jufferboom was er toen waarschijnlijk al niet meer en werd dit leed bespaard. De grafheuvels te midden waarvan de Jufferboom ooit stond zijn gelukkig niet allemaal verdwenen. Zelfs zijn hier in het Vanenbos direct achter de plek waar de Jufferboom stond recentelijk nog nieuwe urnenvondsten gedaan. Wittewieven of juffers en grafheuvels, je vindt ze vrijwel altijd bij elkaar, ook hier waar de boom van de Witte Juffer stond. Zo heeft deze plek vandaag de dag toch nog wat mythisch behouden.
Verder gingen wij en verder gaat ook de oude Postweg, ook wel Hessenweg genoemd, naar de Hessenwagens, die de koopwaren van Hamburg naar Amsterdam vervoerden. Deze liep over Hoog Soeren, om daar de paarden te laten drinken. Van Hoog Soeren ging het dan dwars door de barre hei, waar zes paarden niet te veel waren om de krakende, zwaar beladen vrachtwagens voort te trekken; en als door slecht weer de weg bijna onbegaanbaar was, leenden de boeren zelfs hun ossen om de vastgeraakte wagens weer op gang te brengen. Diepe ingereden voren tonen nog aan waar de zware wagens geregeld door de hei trokken. De weg liep verder langs 's Greevenholt en ’t Heidensgat. En daar moesten wij vandaag ook zijn. Het is nog een flink stuk lopen vanuit Hoog Soeren. Zelfs met Vreekamp ben ik hier nooit geweest en hij zelf naar minn beste weten ook niet. Ik twijfel of er sinds Van der Wall Perné nog iemand naar opzoek is geweest. Wel gaf Vreekamp zijn eerste boek dat uit kwam in de tijd dat Joris en ik met hem optrokken de titel ‘Zwijgen bij Volle maan’, verwijzend naar de sagen van de Witte Juffer.
In de Sage van het Heidensgat lopen twee jongens met de ziel onder de arm met hun koe naar de markt. Hun moeder is ernstig ziek en er is geen geld meer voor een dokter. Nu moeten ze hun enige koe verkopen. Als ze de Jufferboom passeren horen ze haar binnenin spinnen. De beide mannen zien elkaar aan en hopen dat het een goed voorteken is. Op de markt maken ze een buitengewoon hoge prijs voor hun koetje. Het is al donker geworden als ze ze eindelijk huiswaarts keren. Al van ver zien ze de schijn van een lichtje in de Jufferboom en als ze bij de boom in eerbiedige groetenis als vanzelf de pet afnemen, zien ze de Witte Vrouw staan. Beiden horen haar met zachte doch duidelijke stem zeggen:
Diep in het Heidens gat begraven ligt een schat, Wie hem bij volle maan weet uit te spitten, en daarbij zwijgen kan, zal hem bezitten.
Als een tijdje later de maan vol is en groot indrukwekkend boven het bos en hei staat gaan de beide broers naast elkander voort, elk met een spade op den schouder op weg naar het Heidensgat.
Geloof het of geloof het niet, onze tocht verging ons net zoals dat het de broers verging in de sage waarin het aldus beschreven staat:
“Twee zwarte raven vlogen een heel eind voor hen uit, en telkens was het of ze neer streken, maar dan vlogen ze weer verder, tot ze eindelijk kwamen bij het Heidens gat. Hier vlogen de vogels eenige keeren in groote kringen rond en verdwenen daarna in de richting van ’s Greevenholt”.
Lianne neemt nu het vertellen van me over:
Het is bijna ongelooflijk! Met wat aanwijzingen van oude kaarten en een nieuwe google Maps kaart, meende Ax een goede aanwijzing te hebben waar zich het Heidensgat zou kunnen bevinden. Door een statig herfstbos met een vloerkleed van geel en goud blad, met oude eiken zuilen die de zoldering hoog hielden, vonden we het te volgen paadje. Her en der piepten er grandioze uitzichten over de uitgestrekte weidsheid op, waar we halt hielden om wat te drinken en te genieten van elkaars gezelschap. Ergens vanaf dat eerste stoppunt, hoorden we het, duidelijk en bijna precies boven ons hoofd; Raven! En terwijl we verder liepen, volgen er nog een, en nog een, tot we er al een stuk of 7 boven ons zagen en hoorden. Ik grapte een beetje dat ze ons zeker de weg wilden wijzen, naar het Heidensgat. Niks leek minder waar, want steeds dook er nog zoveel tientallen meters voor ons weer één op. We besloten om ze inderdaad maar te volgen. En nu volgt het ongelooflijke, want precies boven de plek waarvan Ax meende dat het heidens gat moest zijn zwermde een groep van wel 20 raven op, krassend, klokkend bleven ze cirkelend om de plek. We naderen voorzichtig en zowaar, een flinke diepe diepte lag aan onze voeten. Het springdel mag dan zo oud zijn dat Wodan zelve hem zou kunnen hebben gemaakt, het kippenvel stond op onze armen nu voor voor het Heidensgat stonden. Want hier in het Heidensgat leek hij zich waarlijk en daadwerkelijk op te houden. Een hiërofansiche ervaring op een uitermate ongelijksoortige, indrukwekkende plek waar je stil, geroerd en overweldigd van raakt. De kuil met leem en water, aan de voet 2 bomen met vrij liggende wortels, de raven die nog even bij ons bleven, een met luister omlijst gat. We keken om ons heen denkend aan waar dan de schat zou kunnen zijn begraven waarvan de sage vertelt. We vonden een prachtig stuk hertenkaak, waar we ons weer eens realiseerden dat rijkdom niet louter materieel is. In de sage vinden de jongens een kist, maar ze weten uiteindelijk niet te zwijgen. De kist zakt weer weg in de diepte. Hun moeder knapt echter in de dagen daarna zienderogen op en blijft nog lang bij hen. Zij ervoeren dit als de grote rijkdom die ze toch gekregen hadden, zo vertelt de sage.
We vonden elkaar de grootste schat en de rijkdom van een dergelijke ervaring is kostbaarder dan goud en zilver. Het leven met mythen in een mythische wereld. We zijn weleens beticht van grootheidswaanzin, of van godsdienstwaanzinnigheid, toen we eerder eens loslieten ons zo verbonden te voelen met de mythen van goden en de sagen van het land. Maar heel eerlijk, we kunnen niet anders en zouden niet weten waarom. Onze heidense kijk op wereld nodigt uit om naast de goden te staan, met ze op te trekken en ze heel bewust te beleven in ons dagelijks bestaan. We vroegen ons af hoe oud geesten zijn, die van de Witte Juffer bijvoorbeeld. We meenden dat ze erg oud kunnen worden en niet zomaar zullen verdwijnen nu in de tijd ze niet meer lijkt te worden gezien, ze zal in een sluimertoestand zijn geraakt, dat eerder. Hoe oud worden goden dan? En verdwijnen ze als men ze niet meer aanroept? We denken dat dat niet zo is, maar juist dat goden en geesten blij zullen zijn met aandacht, erkenning van hun bestaan. We hoeven als heidenen niet te prijzen of te loven, maar een erkenning of uitwisseling kan toch niemand, zelfs geen god of geest, weerstaand. Als de mythen en sagen dan zo in het denken verweven zijn, dan kan het toch niet anders dan ze daadwerkelijk te leven en echt te ervaren. We geloven niet dat ze zich slechts eenmaal voordeden, maar zich oneindig cyclus zullen herhalen. Wij zijn dan slechts de spelers die een keer een rol krijgen in het oude toneel, of een ander keer toeschouwer mogen zijn wanneer het spel zich voor onze ogen zich afspeelt. Dat is zingeving voor ons, het heidendom léven en beleven, ten volste ervaren. Ja, we menen, dat dat misschien wel de allergrootste schat is, verborgen in het Heidensgat.
Naast een hertenkaak waren er volop sporen van dieren in het Heidensgat. Hertensporen, zwijnensporen en sporen die we niet anders konden interpreteren als wolvensporen, wat ook door geluiden die we verderop in het bos hoorden opnieuw een numineuse schok in ons te weeg bracht. Mensensporen waren er niet. Mensen komen hier op deze afgelegen plek niet dus ook geen honden!
Vol van de belevenis bereikten we na een lange terugtocht bij het laatste daglicht de auto. De randstedelijke volgebouwde erbarmenis tijdens de terugreis kon ons niet deren zo vol waren we nog van de dag en nog zijn we dat.
3) Het Cunera-heuveltje te Rhenen
Vele wegen leiden naar Rome... Nou, vele omwegen, kronkelpaden en hindernisbanen ook naar Rhenen. Al maanden geleden vertelde Jan me voor het eerst over het bijzondere heuveltje met daaraan gekoppeld de legende van Cunera en de op loopafstand liggende walburg, ook wel Heimenberg genaamd. Gisteren op de vooravond van de wintertijd, waren we er dan eindelijk op bezoek. Eerst wat over Cunera. Is ze slechts een legende, een heilige of misschien wel priesteres of Godin? Net buiten het centrum van Rhenen ligt het Cuneraheuveltje, naar men zegt een grafheuvel van een jongedame die Cunera heet, voor haar opgeworpen door de Friese koning Redbad. Jan schreef er al eens een epistel over en ik citeer eruit: Volgens de legende is Cunera een tussen 300 en 325 geboren Engelse prinses. Haar ouders heetten Aurelius en Florencia. In 337 vertrekt ze per schip onder leiding van haar nicht Ursula vanuit Engeland ter bedevaart naar Rome. In totaal bestond het gezelschap uit 11000 maagden. Tijdens de terugreis werd het gezelschap bij Keulen door een heidense horde overvallen en allen worden gedood behalve Cunera. Cunera wordt gered door de "koning van de Rijn", Radboud, die haar meeneemt naar zijn hof te Rhenen. Daar lijdt Cunera een voorbeeldig en deugdzaam leven. Ze brengt de christelijke naastenliefde in de praktijk en raakt daardoor bijzonder geliefd bij de arme bevolking. Ook de koning raakt zeer op haar gesteld en geeft haar de sleutels van zijn burcht in bewaring. Koningin Allegonda wordt jaloers en begint slechte dingen over Cunera te vertellen. Op een keer, als de koning met zijn vrouw en vrienden aan tafel zit en Cunera hen bedient, ziet de koningin dat Cunera de resten van de maaltijd verzamelt en apart wegzet. Even later verbergt Cunera het brood in haar schort en gaat naar de poort waar de armen zitten. De koningin ziet haar weggaan en klaagt tegen de koning dat Cunera hun eten verspilt aan de armen. De koning roept Cunera terug. Als zij haar schort opendoet, blijkt het brood veranderd te zijn in houtspaanders. De koning bestraft zijn vrouw voor haar leugens. De jaloerse koningin Allegonda krijgt grote nijdigheid op haar, en smeedt samen met haar kamenierster een boosaardig plan. Op 28 oktober 340, als koning Radboud met zijn vrienden op valkenjacht is, wordt Cunera met haar eigen halsdoek gewurgd door de koningin en haar kamenierster. Ze begraven Cunera stiekem in de paardenstal. Als de koning thuiskomt, mist hij Cunera en vraagt waar ze is. De koningin vertelt dat Cunera's ouders zijn langsgekomen en haar hebben meegenomen terug naar Engeland. Ondertussen brengen de knechten de paarden naar de stal. De paarden weigeren echter de stal binnen te gaan. De knechten zien brandende kaarsen in de stal verschijnen en de koning wordt erbij gehaald. Die ziet de omgewoelde aarde in de stal. Al gauw vinden ze het levenloze lichaam van Cunera. Het werd Radboud duidelijk dat zijn vrouw hier de hand in had en hij pijnigde haar zonder genade al zo zeer dat ze als een uitzinnig wijf drie dagen lang razend langs de wegen liep waarna ze zich van de berg van Heimo stortte en om het leven kwam. De koning laat Cunera begraven op de plek die nu nog bekend staat als het Cuneraheuveltje. Ongeveer 300 jaar later komt christenprediker Willibrord, die al eens beloofd had een bezoek te brengen aan het graf, met zijn schip over de Rijn langs Rhenen. Maar hij vergeet zijn belofte. Er steekt opeens een storm op als hij langs de berg van Heimo vaart, waardoor het schip bijna kapseist, hierdoor herinnert Willibrord zich zijn belofte weer. Willibrord gaat naar het graf, gelast die te openen en daar ligt Cunera nog geheel in tact met de wurgdoek nog om de hals. Willibrord laat Cunera in een schrijn plaatsen en er wordt een houten kerkje omheen gebouwd. Cunera wordt door Willibrord heilig verklaard.
Legend over heiligen komen vaak in een lange loop van eeuwen tot ons en hun vertrekpunt ligt vaak in voorchristelijke tijd. Historisch gezien houden een tal van componenten die er in de loop de tijd bij gekomen zijn in de Cuneralegende natuurlijk geen stand. Maar door er heen te gaan en je te verbinden met het land en de energie aldaar kun je zo nu en dan meer 'te weten' (lees te voelen) komen. En is het zeer boeiend om andere theorieën te doorleven. Nu, op de laatste 'zomerdag' en 2 dagen voor de sterfdag (28 oktober) van Cunera, beweeg ik me naar ergens halverwege het heuveltje. Bovenop is het een koude bedoening, een nietszeggend informatiebord en een stomme prullenbak. Daarom daal ik af, naar een plek tussen bijvoet en boom. Ik had een offer voorbereid, wat van mijn maanbloed had ik verzameld en meegenomen. Al maanden zoemt Cunera door mijn hoofd en ziel en de afgelopen week begreep ik waarom... Je kunt haar naam ontleden die vervolgens iets kan vertellen over haar donkere aspect, haar karakter en invloedssfeer. Cun en era, cun is in het Latijn een woord (cunnes) voor vagina en era duidt een tijdsperiode aan vertelt Jan. Het is de periode in de buik, waar het zaad rust, we bewegen naar binnen, een donkere periode kondigt zich aan. We zijn ruim voorbij de equinox en de wintertijd keert terug. Zowel Cunera's naam als haar heiligendag komen overeen met deze beweging. In deze periode ervaar ik het donker, de nacht, maar ook aspecten van de dood die ik in mijn dagelijks werk tegenkom als rustgevend en troostend, helend zelfs. En terwijl ik daar aan de voet van deze 'grafheuvel' zat en mijn offer (van dood en regeneratie) gaf ervoer ik datzelfde gevoel; geborgen ik het donkere aspect van de heuvel. De aarde als een warme, helende mantel om me heen. Ik ervoer de armen van Cunera. De naamdag van Cunera ligt dichtbij midzomer (12 juni) terwijl haar sterfdag op de grens van de ‘doodtijd’ van het jaar ligt (28 oktober). Nog leuk om te vermelden: precies een half jaar na Cunera’s naamdag is het Sinte Lucia (13 december). Sinte Lucia, is ook een echte ‘heidense heilige’. Ook de namen van de ouders van Cunera, Aurelius en Florencia zijn mogelijk niet willekeurig gekozen namen. Het gaat hier met Aurelius om de zon (aura = de zon) en met Florencia om de plantengroei (Flora = plantengroei en tevens de naam voor de Romeinse lentegodin). Er is nooit archeologisch onderzoek gedaan in het heuveltje. De afgeplatte top is uitermate geschikt als cultusplek. En daarvoor zijn ook aanwijzingen. In ieder geval zij het zo dat nog tot in de19de eeuw op het Cuneraheuveltje gebruiken plaatsvonden die horen bij seizoenovergangen, met name midzomer. En zo heb ik het ook ervaren, niet zozeer als heuvel waar de beenderen van Cunera liggen of lagen maar wel waar de geheimen van de seizoenen veilig in het donker wonen en zich laten vinden voor wie ze zachtjes zoekt.
4) De mysterieuze ringwal op de Heimenberg bij Rhenen
Met het stadje Rhenen in onze rug zijn we gaan lopen langs de Rijn. 'Zou dit de route van de Cunera-processie zijn?' vragen we ons af. In de verte zien we onze eindbestemming voor vandaag al, de Heimenberg. Een voor Nederlandse begrippen hoge glooiing in het landschap die we langzaam maar zeker naderen belooft dat ons dadelijk een mooie klim te wachten staat.
De Heimenberg is een halve ringwal, of walburg die gehuld is in mythen en mysteriën, precies wat ons hiernaartoe trekt. Al sneller dan ik dacht staan we aan de voet van de heuvels en begint het volgende gedeelte van ons avontuur.
Na eerst een bijzonder steile trap de berg op en een mooie wandeling door een heerlijk herfstbos komen we tenslotte aan bij een voormalige boswachterswoning, die in een vorig leven een theehuisje van een gegoede familie was. De verlaten en vervallen woning staat aan het begin van de halve cirkel die de wal of burg vormt. De halve cirkel doet dienst als hoge afscheiding van de plek in het midden ten opzichte van het bos achter de wal. Aan de andere kant van de halve cirkel is er niks dan de afgrond die afloopt naar de Rijn. Dit is de plek waar, volgens de Cuneralegende de vrouw van Redbad, Allegonda, zich naar beneden stortte.
De wal is machtig, zowel in hoogte als zeker ook de omvang. Zo groot dat het niet lukt een goede foto te maken waarop de ronding is vast te leggen. We lopen een stuk door het midden van de burg en lopen dan door een opening naar buiten om ook de andere kant te bekijken en de beknopte informatie op het informatiebord te lezen. Mysterieus vindt men het hier, omdat men eigenlijk niet goed weet door wie en waarom deze burg oorspronkelijk is gemaakt. Men noemt als optie naast redenen die in de cultus moeten hebben gelegen een verdedingingswerk, maar erg logisch voelt dat laatste voor ons niet.
Er zijn andere verhalen te vertellen over deze plek zegt Jan, vooral door de naam van de plek te bestuderen die weleens een ander licht op de mysterieuze zaak kan werpen. De walburg staat dus bovenop de Heimenberg en stamt uit de tijd van Koning Radboud maar ook daarvóór moet het een belangrijke plek geweest zijn. Er is een offermes gevonden uit de bronstijd (deze is al 4000 jaar oud!!). In de Edda is de Himinbjörg, zoals zijn naam reeds aanduidt, een 'hemelse berg', daar bereikt de regenboog (Bifröst) de hemelkoepel. Himinbjörg is volgens Snorri het hemelse woonoord van de God Heimdall, dat aan het einde van de hemel aan het hoofd van de brug bifrost ligt, waaruit Heimdall's functie als wachter van de Goden voortkomt. Bifrost (wiebelende hemelstraat) is de brug tussen Midgaard en Asgaard. Etymologisch gezien gaat ‘hemel’ terug op twee Germaanse vormen *hemila en *hemina ( on. himinn got. himins).
Zouden we de Heimenberg gelijk mogen stellen met de mythische Himmingbjörg en mogen we de Germaanse god Heimdal gelijkstellen met de reus Heimo? Is de walburg op de Heimenberg zijn thuis?
We stellen ook vast dat deze plek zich uitermate goed zou lenen om grote groepen mensen te herbergen voor tijdelijke bijeenkomsten. Tijdelijke, omdat er geen restanten van bewoning zijn aangetroffen. De zon komt aan de ene kant van de halve cirkel op en gaat exact aan de andere kant ervan weer onder, heel de dag door zon dus! De plek doet mij gek genoeg denken aan de sfeer die ik ervoer in de omgeving van Glastonbury. Niet zozeer een 'Avalon' energie, maar meer de sfeer van opgetogen mensen die zich voorbereiden op een aanraking met het boven natuurlijke/hogere/goddelijke, mensen die zich omhullen met magie en ritueel. Zou dit dan een plek van samenkomst geweest zijn? Zouden hier grote cultische bijeenkomsten, festivals en ceremonies hebben plaatsgevonden? Het zou zomaar kunnen.
Wij maakten er in ieder geval een feestje van en genoten van onze picknick in een zalige herfstzon.
Uiteindelijk verlieten we Rhenen weer, op naar het volgende avontuur. Onze tocht zou ons zomaar verder langs andere van de 11.000 vrouwen uit het gevolg van Ursula kunnen brengen. Denk bijvoorbeeld aan de Sinten Einbede, Wilbede en Warbede die men vereert in Worms aan de Rijn, en welke sterk doen denken aan de drie schikgodinnen Urd, Werdandi en Skuld. En Sint Odilia, die vaak als zwarte madonna vereerd wordt en zo doet denken aan de onderwereldgodin. Het schip van Ursula doet denken aan de scheepswagen van Carnaval, oorspronkelijk met goden en doden aan boord die in het voorjaar het nieuwe leven komen brengen.
5) Walcheren - Oostkapelle en Domburg : ᚹᚪᛚᚪᚷᚱᛁᚪ
Sinds we bij elkaar zijn vieren we dat (ons samenzijn) zo vaak mogelijk en wachten daarvoor niet op Valentijnsdag die aanstonds is, zoals sommigen wellicht. Gisteren vierden wij het bijvoorbeeld weer op het voormalig eiland Walcheren.
Het eiland Walcheren is waarschijnlijk vernoemd naar de havenplaats Walachria die in de Romeinse tijd ten noordoosten van het huidige Domburg was gelegen en waarvan aan de voet van de Oude Duinen aldaar na zware afslag in de winter van 1647 restanten van een heiligdom te voorschijn kwamen in de vorm van een groot aantal altaar- of votiefstenen gewijd aan verschillende goden en godinnen met name aan Nehalennia. Na verdere afslag van de Oude Duinen kwam rond 1700 ook nog een rechthoekige vloer tevoorschijn die van een tempel moet zijn geweest. In de omgeving van de tempel werden verder boomstronken en munten gevonden.
Interessant is dat niet alle gevonden resten uit de Romeinse tijd stammen. De vondst van Friese scaeatta’s uit de zevende eeuw kan er op duiden dat er continuïteit van gebruik van dit heiligdom bestond vanuit de Romeinse tijd tot in de Friese tijd. Wat ook nog aan geloof hierin kan bijdragen is een bericht uit het leven van de heilige Willibrord (658 – 739) welke vertelt over diens aankomst op Walcheren en over een heidens heiligdom dat hij tracht te vernietigen waarbij hij klappen oploopt van de tempelwachter ter plaatse. Er zijn geen verdere berichten over dit heiligdom en ook de archeologie kan ons niet verder helpen want na de 17de eeuw is de hele archeologische site in zee verdwenen.
Na de Romeinse tijd is Walcheren grotendeels ontvolkt geraakt op de Oude Duinen na. Vanaf de 6e eeuw vestigden de Friezen zich op Walcheren en ontstond tussen Domburg en Oostkapelle de legendarische handelsnederzetting Walichrum. Deze nederzetting groeide in de loop van de 7e eeuw uit tot de één van de belangrijkste handelsplaatsen in het overgangsgebied van Friezen en Franken.
Resten van Walichrum zijn tussen de 17e en 19e eeuw ontdekt ter hoogte van kasteel Westhove, waar wij onze wandeling gisteren startten, en op het strand ter hoogte van het kasteel zijn grafvelden uit de tijd van Walichrum gevonden. Het kasteel zelf wordt in 1277 voor het eerst genoemd maar onduidelijk is hoe oud het kasteel toen al was. Erg oud is in ieder geval de linde die op het voorplein staat. Men zegt dat hij 1000 jaar oud is. Aan de jaarringen is het niet meer af te lezen, daar hij hol is vanbinnen. Erg mooi ook is dat er een ook al oude dochterboom groeit op de oude linde die deze uiteindelijk kan vervangen mocht de boom komen te overlijden.
In de orangerie van het kasteel is een aardig museum gevestigd, Terra Maris geheten. Het is een museum voor natuurgeschiedenis en landschap van Zeeland. Naast natuurhistorische vondsten vind je hier ook archeologische vondsten vanuit de vroegste tijden tot in recentere tijden uit de directe omgeving. In kasteeltuin is een vroegmiddeleeuws mottekasteel nagebouwd. Het museum hebben wij voor een volgende keer bewaard.
Wij zijn vanaf daar heerlijk hand in hand, het natuurreservaat de Manteling ingegaan. Eigenlijk niet goed wetende wat we mochten verwachten liepen we gelijk al tegen een sprookjesachtig tafereel aan. Een dikke kronkelige boom lachte ons uit de verte tegemoet, een uitnodiging om dichterbij te komen natuurlijk! Het pad ernaar toe liep door een prachtige laan zeer oude linden en eiken die vergezeld ging met een naastgelegen weitje met opkomende sneeuwklokjes en narcisjes. Zo uit een sprookjesboek! De boom bleek een oude tamme kastanje, wat een indrukkende schoonheid!
We werden op een mooie route over het landgoed gewezen die we even hebben trachten te volgen. Maar goed, wij zijn wij en werden getrokken door nog meer en mooier pracht. Daar links, daar rechts, van de route af, uitzicht met een glimpje zee en weer links, dwalend door het bos aan en op de duinen, kwamen we uit in een gebied waar niks meer recht was. Stammetjes, kruinen, takjes, begroeiing en paden...alles kronkelde en krioelde voor onze ogen. We waanden ons op een hypnotiserende plek. Het deed wat met ons en voelden onszelf als ware betoverd. Niet ver voor onze ogen, in het zicht net buiten de realiteit, kon je hier makkelijk magische en heidense taferelen voorstellen van nachtelijke samenkomsten en niet fysieke verschijningen.
Bovenaan het duin dan eindelijk echt zicht op zee en strand, weidsheid, met in de verte symbolisch Nehalennia. Uiteraard hebben we even met haar gezeten en hebben vrij- en stoutmoedig haar koele wangen gekust.
Even een lekker biertje hadden we wel zin in, daar op het strand. Nehalennia lustte blijkbaar ook wat en eiste een offer, want pardoes ging met het aanvoeren van een bitterballetje een glas om zo tegen de ruit en de vloer over. ;)
De weg terug ging een groot deel langs de vloedlijn van Domburg, uiteraard. Hemellichamen kleurden het eind van de dag in een magisch mooi licht, de zon zakte oranje-roze weg in onze rug, de nagenoeg volle Maan kwam helder en statig voor ons op. Nog even door het kronkelbos dat zo in de schemer nog even met onze zinnen speelde.
Onze auto wachtte ons uiteraard trouw op, als laatste op de parkeerplaats zoals dat geregeld het geval is. Op de terugweg nog lekker vissoep om het heerlijke 'vieren' warm en romantisch af te sluiten.
6) Heidens Walcheren (en het Terra Maris Museum) door Jan Kooistra
Gisteren deden we wederom Walcheren, het voormalige Zeeuwse eiland waarop in de vroege Middeleeuwen de legendarische havenplaats Walacria lag, aan. Walcria moet in die tijd qua belang niet onder hebben gedaan voor andere legendarische plaatsen als Dorestad, Witla, Quentovic en Haitabu. Net als van de andere genoemde plaatsen is van Walacria, dat op de plek van of bij het huidige Kasteel Westhove te Westkapelle moet hebben gelegen, vandaag de dag niets meer te zien. We moeten het doen met de spaarzame geschreven bronnen en met wat aarde bewaarde en door archeologen naar boven werd gehaald.
De eerste berichten over Walacria stammen uit het jaar 690. Willibrord komt dan in opdracht van Egbert met 12 gezellen naar Walacria om de daar wonende Friezen te kerstenen en vernietigt daarbij een heidens beeld van een heidense god of godin die zich daar in een heiligdom bevindt. De dichter Melis Stoke zit in de 13de eeuw al goed met zijn situering van de dan al eeuwen vergane handelsplaats bij Westkapelle. Hij dicht over de komst van Willibrord:
´Tot Westcapellen, daer hij quam. En aanbedende vernam. Mercuriose over eenen Godt Dat beeld door ons heeren gebodt Brak hij…´
Melis Stoke heeft het over Mercurius, wanneer hij het over het vernietigde beeld heeft, maar daarbij dient opgemerkt te worden dat wanneer christelijke schrijvers het over Mercurius hebben in onze contreien het altijd om een interpretatio Romana gaat en het in werkelijkheid Wodan is.
Overigens geeft de enige bron die ik kan vinden geen godennaam. De bron waaruit Stoke put heb ik niet. Mijn bron, Alcuin, de biograaf van Willibrord spreekt in het begin van de 8ste eeuw slechts van ‘een afgodsbeeld’ . Wel merkt Alcuin op dat het heiligdom waarin het beeld zich bevond bewaakt werd door een agressieve bewaker. Was het Nehalennia die de volksverhuizingen overleefd had en voor wie dit heiligdom was? Of was het toch Wodan? In latere tijd vanaf Melis Stoke wil men meest graag dat het Wodan/Mercurius was. In de achttiende eeuw is het steeds Mercurius of hij wordt rechtstreeks Wodan genoemd. Op een schoolplaat van Rochussen (zie inzet) is het ook Mercurius die van zijn sokkel gehaald is door Willibrord.
Het werk van Willibord hielp overigens niet veel. In de eeuwen na Willibrord bleven de Friezen op Walcheren terugkeren naar het heidendom. De komst van een vooral Deense volksplanting te midden van de Friezen zal daar ook aan bijgedragen hebben. In de 9de eeuw was men nog altijd heidens, zo horen we, wanneer Bisschop Frederik van Utrecht zich genoodzaakt voelt om af te reizen naar Walcheren om de bevolking nog eens ‘het licht’ te brengen. Walacria was dan ook niet geliefd bij alle kooplieden, zo horen we van Engelse kooplieden dat ze liever Quentovic aandeden. De Frankische macht was zelfs in de 11de eeuw nog niet volkomen. De Friese drang naar vrijheid maakte het toen nog altijd onmogelijk voor belastinginners van de Vlaamse graaf om hun werk te doen op Walcheren en Abt Thiofrid van Echternach (1081-1110) bracht in diezelfde eeuw ook eens een bezoek en kreeg ook geen gunstige indruk van ‘het woeste volk bij de zee’ zoals hij de bevolking noemde. Vikingvrienden uit het noorden werden eerder gastvrij ontvangen dan Frankische dwingelanden.
Uit de tijd van Walcria zijn mooie dingen gevonden in de buurt van Westkapelle. Het meeste zagen we al eens in Leiden en bij de tentoonstelling ‘Wij Vikingen’ in Leeuwarden. Maar het museum Terra Maris in Westkapelle heeft ook wat scaeatta’s, betaalringen, armringen, broches, mantelspelden en zelfs thorshamers. Deze vondsten maken deel uit van een tijdelijke expositie ‘Vikingen op Walcheren. Vondsten, verhalen, feiten en fabels’, welke nog tot april 2021 voortduurt. Het is geen grote expositie, eigenlijk maar een kamertje van het museum, maar toch erg leuk. En de rest van het museum dat de verdere geschiedenis van Walcheren vertelt en vooral ook vertelt over het leven in en bij de zee is ook de moeite waard. Bij het entreekaartje van het museum is ook de toegang tot de prachtige tuin van Kasteel Westhove inbegrepen waarin ook nog een vroegmiddeleeuwse motteburcht is nagebouwd die je ook van binnen kunt bezichtigen. Wanneer je er toch bent, de eeuwenoude landgoederen met bos en duinen rondom liggen er in ieder jaargetijde prachtige bij. En er zijn natuurlijk de stranden en de zee. Westkapelle en zijn omgeving geeft je gegarandeerd een heerlijk dagje uit.
Nog even terug naar Willibrord op Walcheren. Wij van Swesaz houden niet zo van mensen die hen die anders denken dan zijzelf bestrijden. Willibrord was er zo eentje. Maar toch hebben wij wat met hem gemeen. Willibrord zat graag aan de wijn zo vertelt men op Walcheren. Lianne en ik ook. Wij hebben bij onze uitstapjes altijd wijn (of mede) en paturain mee. Willibrord had ook altijd een fles wijn bij zich en deelde die met de armen. Ergens op het eiland ontmoette hij eens 12 bedelaars die hij allemaal uit zijn fles te drinken gaf. Ze dronken er allemaal gulzig uit, toch geraakte de fles niet leeg. De plek waar dit gebeurde ging toen Flessinge heten. De huidige bewoners van Vlissingen spreken hun plaatsnaam dus verkeerd uit. Toen Willibrord eens laveloos van de drank ergens in een hoekje in slaap was gevallen stalen de inwoners van Vlissingen de fles en die blijft sindsdien rondgaan. Dat zou de reden zijn dat er in Vlissingen nog altijd meer bier dan wijn wordt verkocht (anderen die dit in twijfel trekken zeggen dat het gewoon de pilsgrens is, die veel lager ligt). En om deze reden worden de inwoners van Vlissingen ook wel ‘ flessendieven’ genoemd.
Ik putte voor het schrijven van dit stukje uit mijn eigen geheugen maar las daarnaast ook het artikel van Luit van der Tuuk in ‘ Nehalennia 151 (2006), 2-24: Deense kapers op de kust: Walcheren in de negende eeuw’.
7) Het Bergje van Troje - Borssele door Jan Kooistra
Met nieuwe reisjes al in ons hoofd voor na de corona, met name Beieren en het land van Widukind zit alweer in onze gedachten, reizen we deze dagen nog wat nieuwsgierige plekjes af dichter in de buurt. Nieuwsgierig? Ja, want klinkt 'Bergje van Troje' niet nieuwsgierig?
Wij van Swesaz hadden nog amper wat gegeten toen we vrijdag al ver in de middag bij het bergje aankwamen. De te maken keuze was het snel even beklimmen en boven op de in onze tas zo heerlijk geurende puddingbroodjes en boterkoek van de plaatselijke bakker oppeuzelen tezamen met de door onszelf meegenomen koffie. Bovenop gekomen bleek de top echter vol gegroeid met akelig stekende distels. Aan de andere kant het bergje maar weer af.
Aan de rand van het veld waarop het bergje is gelegen zagen we een stenen muurtje waarop het ons wel lekker zitten leek, welke onderdeel van een Duitse bunker bleek. Het muurtje zat in ieder geval erg lekker en vanaf daar hadden we ook prima uitzicht op het zojuist door ons beklommen bergje. “Het is vanaf hier gezien ook echt net een trojaburg”, zegt Lianne. Inderdaad zijn vanaf hier de verschillende trapsgewijs aangebrachte lagen op het bergje licht zichtbaar, een beetje zoals de bekende toren van Babel wel afgebeeld wordt. Het is verleidelijk dit bergje met deze typische naam in verband te brengen met de heilige draaiburgen uit de (Indo-) Germaanse oudheid die als toegang naar de onderwereld golden. We moeten niet vergeten dat de oude Germaanse scheppingsmythen en afstammingssagen die onze volken gekend moeten hebben rond het jaar duizend niet langer geldigheid vonden. Andere oorsprongssagen, die niet concurreerden met de nieuwe tijd die de elite in wilde werden gevonden in de afstamming van de Trojanen.
De nieuwe Europese elite, voornamelijk de Frankische, waartoe de heer Van Borsele die zijn huis gebouwd had op ons bergje zich mogelijk ook toe mocht rekenen, was zich vanaf de zevende eeuw stap voor stap deze afstamming wijs gaan maken net zo lang tot ze er zelf in gingen geloven. Dit geloof ging zo ver dat vroege archeologen echt verwachtten Trojaanse spullen uit de grond te halen. Het was niet alleen simpel geloven in de Trojaanse afstamming. Het uitdragen ervan gaf je status en rechtvaardiging heer te zijn op je bergje. De naam van het bergje lijkt in elk geval een aanwijzing voor grote belangstelling voor de Trojanen bij dit Zeeuwse geslacht van Borsele waarin ook een kind genaamd Hector geboren werd.
Is het dan uitgesloten dat we met het Bergje van Troje te maken hebben met een draaiburg of anderszins een heiligdom dat als een toegang tot de onderwereld heeft gegolden? We zouden het er zo graag in zien.
In de tijd waarin men de nieuwe afstamming van Troje aannam bouwde men letterlijk en figuurlijk bovenop de voorliggende tijd. Van de bergjes die we heden ten dage nog tegenkomen in het Zeeuwse landschap weten we dat ze vanaf het jaar duizend de hoogte kregen die ze nu hebben. De naam kan ook uit die tijd stammen. De bergjes zijn echter niet lukraak in het landschap neergelegd en hebben voorlopers gehad in de Romeinse tijd en vroege Middeleeuwen. Het is goed mogelijk dat het Bergje van Troje er al was en dat hij alleen opgehoogd is. Het is culturen eigen om hun bouwwerken bovenop die van overwonnen culturen te bouwen en van sommige soortgelijke bergjes is zeker dat het zo is gegaan.
Hierboven noemden we de toren van Babel al even. In de Middeleeuwen heten burchten nogal eens Babylonië. Heden ten dage vinden we ze nog terug, fysiek of in naam. Zo ligt in Brabant een Babyloniënbroek dat in de Middeleeuwen Babilonia heette. Er zijn of waren andere die Babylon, Babel of Babylonia heetten en vaak zijn deze namen aanwijsbaar synoniem voor Trojaburg. Ernst Krause noemt er een heel stel. Van Widukind, de legendarische Hertog der Saksen die we hierboven ook al noemden, bijvoorbeeld wordt ook verhaald dat hij in een berg woont die Babylonië heet. Het verhaal gaat als volgt:
Tussen Lübecke en Holtzhausen, boven het dorp Mehnen ligt dicht bij de bergen een heuvel die Babylonië genoemd wordt waarop volgens de volksmond de Saksische Hertog Widukind een sterke burcht had. Deze burcht is geheel in de heuvel weggezonken en de oude Hertog wacht daarbinnen tot zijn tijd weer gekomen is. Er is in de heuvel een deur aanwezig, welke van daar naar het onderaardse paleis voert. Echter het komt maar zelden voor dat iemand zo bijzonder begunstigd is om deze deur te zien. In het midden van de 18de eeuw was er eens man uit Hille genaamd Gerling die herder was op de Waghorst zijn kudde aan het weiden bij de Mehnerberg. Daar zag hij op de heuvel van Babylonië drie vreemde lelieachtige bloemen en hij plukte deze. De volgende dag echter vond hij op precies dezelfde plek weer drie dezelfde bloemen. Hij plukte ook deze af en zie, de volgende dag waren er weer op dezelfde plek drie zelfde bloemen in bloei. Toen hij ook deze bloemen had geplukt en in de schaduw ging zitten om tegen de hitte van de middag geborgen te zijn, kwam daar een mooi meisje naar hem toe. Zij vroeg hem wat hij daar had en zij maakte hem opmerkzaam op een ingang in de heuvel, die hij nog nooit gezien had en welke met een ijzeren deur gesloten was. Ze zei hem met de bloemen het slot aan te raken. Nauwelijks deed hij dat, of de poort sprong open en liet een donkere gang zien aan welker einde een licht schemerde. Het meisje ging vooruit en de herder volgde en kwam door het donker in een verlicht vertrek. Goud en zilver en allerlei kostbaar gerei lag daar op een tafel en langs de muren. Onder de tafel lag brommend een zwarte hond, maar toen deze de bloemen zag, werd hij stil en trok zich terug. Op de achtergrond zat een oude man te rusten. Dat was Hertog Widukind. Toen de herder dat alles gezien had, zei het meisje tegen hem: “Neem wat je wilt, maar vergeet het beste niet.” Toen legde hij de bloemen uit zijn hand op de tafel en koos van de schatten uit wat hem beste scheen en wat hij maar even kon pakken. En toen liep hij snel weg om het enge gewelf te verlaten. Nog eens riep het meisje: “Vergeet toch het beste niet!”. Hij bleef staan en keek achterom en zag rond wat dan wel het beste zou zijn. Ook nam hij nog een en ander mee dat hem bijzonder kostbaar toescheen. Maar aan de bloemen dacht hij helaas niet en liet ze op de tafel liggen. En deze waren toch het beste, want zij hadden hem immers de toegang verschaft. Overtuigd echter niet het beste vergeten te hebben, ging hij met schatten beladen door de donkere gang terug. Juist toen hij weer in het daglicht kwam, sloeg de ijzeren deur met zulk een kracht achter hem dicht, dat een stuk van zijn hiel werd afgeslagen! Deze herder ligt begraven in de kerk te Hille, in het koor onder een grote steen. Hij heeft na deze gebeurtenis nog vele jaren in grote welstand geleefd alleen hij heeft de ingang niet meer terug gezien en zijn hiel is nooit beter geworden, zodat men hem tot zijn dood niet anders dan met een platgetrapte schoen aan deze voet gezien heeft. Hij heeft ook menig legaat nagelaten, onder meer een voor de kerk te Hille. De nakomelingen van zijn erven bezaten nog in 1860 de Aswenhof in Hille, welke door hem was gekocht. Aldus luidt dit volksverhaal.
In het Bergje van Troje te Borssele is de burcht ook verzonken en deze heeft ook een ijzeren deur. In tegenstelling tot de ijzeren deur in de het Bergje van Widukind is deze ijzeren deur altijd zichtbaar. Hij een smetje op het verder goed onderhouden bergje. De deur leidt er ook naar een donkere gang naar onderen. Hij komt uit in de Duitse bunker.
Het Bergje van Troje kun je vinden tegenover Monsterweg 6 te Borssele.
Geraadpleegde bronnen: - Labyrinthe, Herman Kern - De eindeloze stad Troje, W.A. Keesman - Noord-Europese mysteriën, F. E. Farwerck - Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen, dr. Jan de Vries - Die Trojaburgen Nordeuropas, Ernst Krause - Ons Eigen Volk, 1941, De ondergrondsche woning van Wedekind
8) Thomaslieden in Katlijk, Friesland
Op onze bijzondere voorouderlijk-gekleurde Frieslandtocht in het midwinter-weekend kwamen we deze Klokkenstoel tegen bij het Thomaskerkje te Katlijk. Het fenomeen van de Klokkenstoel naast de oude kerkjes zijn bekend van onze Friese streken tot in Noorwegen. De Klokkenstoelen zijn naar verluid ouder dan de oudste kerkjes en derhalve wordt aangenomen dat ze er al in heidense tijden stonden. De klokken zijn dan ook geen christelijk gebruik. Sterker nog ze zijn heidens, klokken in kerken moeten eerst gewijd worden voordat ze voor christelijke doeleinden gebruikt kunnen worden. Mooi te weten is dat juist tussen 21 (de dag van Sint Thomas) en 24 december de meest kritieke dagen van de Joeltijd, de klokken aan een stuk door werden geluid. Er wordt wel gezegd dat het luiden van de klokken gebeurt om de bozen geesten/chaoskrachten te verjagen. Dat is niet primair het geval, het luiden van de klokken wordt juist gedaan om de Regin (goden/voorouders) aan te moedigen in hun wilde jacht op de machten die de winternachten eeuwig willen laten duren. Elders gebeurt dit middels bijvoorbeeld midwinterhoorns. Nu hingen de klokken klaar voor gebruik en uiteraard was het goed en belangrijk dat Jan ook zijn bijdrage leverde.
9) De Poppesteen in Bergum, Friesland door Lianne de Munck
‘As it ear my draeit, de leaden hoanne kraeit, den wip ik efkes op, en memke grypt hjar pop’ (als het jaar draait, de loden haan kraait, dan wip ik even op en moeder pakt haar kindje) Ergens in een vergeten hoekje vonden we haar, de Poppesteen, toen wij van Swesaz in oktober 2019 in Bergum naar haar op zoek gingen. De beroemde steen waarvan verteld wordt dat daar de kindertjes vanonder vandaan komen had naar ons idee maar een sneu plekje; dicht aan de weg en net voor de huizen. De plek waar je je kindje zou kunnen komen zoeken had in onze voorstelling een meer romantisch beeld dan dit niet zo gezellige plekje. Maar afijn, de steen prikkelde onze zinnen en met een beetje manoeuvreren konden we toch een aantal mooie foto’s maken. De steen is gehuld in verschillende volksverhalen die ons genoeg interessante aanwijzingen geven om eens verder te bestuderen.
Volksgeloof en nieuwe kindjes De oude verhalen uit de volksmond vertellen wel vaker over de herkomst van nieuwe kindjes, zo kennen we wel de ooievaar die ze komt brengen, de kolen waar ze uit tevoorschijn komen en de bomen waar ze als appeltjes aangroeien en zo voor het plukken zijn. Maar dus ook stenen, grote zwerfkeien wel te verstaan, holle bomen, bepaalde specifieke duinen en bergjes worden wel aangewezen als bijzondere plekken in het landschap waar de nieuwgeborenen hun oorsprong vinden. Zeker die laatste drie elementen zijn erg interessant. Hierin kunnen we namelijk een dubbele betekenis vinden. De steen, de holle boom, de duinen en bergjes kunnen we zien als een poort naar de ‘andere kant’ waar niet alleen ongeboren kinderzieltjes wonen maar ook de reeds overleden voorouders. Zo zijn deze elementen niet alleen zomaar een opvallende plek in het landschap, maar dienen ze als het ware ook als deksteen tot die poort waarlangs de zielen reizen tussen onze fysiek tastbare wereld en de wereld waar de niet fysieke geesten vertoeven voor en na de dood. Zo is de ‘andere kant’ niet ver weg, maar in feite heel dicht bij onze realiteit. Het feit dat ook grafstenen en hunebedden worden aangewezen als stenen waar de kindjes onder vandaan komen versterkt dit beeld. Het is dan ook niet verwonderlijk met het oog op bovenstaande dat jonge stellen en ook vrouwen die een vurige kinderwens hadden een bedevaart maakten naar stenen die bekend stonden om deze eigenschap en dat deze verklaring ook aan kleine kinderen werd meegegeven wanneer zij de vraag stelden ‘waar komt mijn broertje/zusje vandaan?’.
Geschiedenis van de Poppesteen De granieten zwerfkei is zo’n 120.000 jaar geleden met het ijs meegelift vanuit Zweden en heeft sindsdien haar nieuwe thuis in de omgeving van Bergum gevonden. Uiteraard is er sinds het verre verleden zoveel veranderd in en rond het dorpje, maar voor zeker kunnen we dus zeggen dat de steen al in de omgeving aanwezig was alvorens het dorpje er ontsproot. Er gaan verschillende vertellingen de ronde over de historische ligplaatsen die de Poppesteen heeft gehad. Eén van de verklaringen, geheel in de tijdsgeest van de dan geldende romantiek, die in 1839 in dichtvorm door S. Brouwer werd voorgedragen in een plaatselijke vereniging en in 1845 is opgetekend in de Friese volksalmanak, vertelt dat het hem ter ore is gekomen dat in een ver verleden de God Jupijn (Jupiter, hier de geromaniseerde vorm van Germaanse God Donar) op laste van Juno (ook wel te zien als Moeder Aarde of Freija) de steen uit het water moest worden gehaald als goddelijke opdracht. Wanneer dat zou gelukken het kinderloze stel ten einde toch als beloning kindertjes zou krijgen. Ter illustratie een aantal regels uit dit gedicht: 23 – Maar heeft een voorwaarde u geboden, De gij volstrekt volbrengen moet, Daar Juno, vrouw van ’t hoofd der goden, Haar grillen altijd volgend doet. 24 – Er ligt een steen in ’t hart der kolken, Zoo groot, als ’s menschen oog ooit zag; Zij zag door ’t waas van ’s hemels wolken, Dat die in Bergums wat’ren lag. 25 – Voor dat ge uw wenschen ziet vervullen, Vervoert gij dien naar beter oord, Doet hem met schoon geboomte omkrullen, Dat ’t oog van ’t nakroost nog bekoort. .. 32 – Naauw zag men ’t boompje welig tieren, In ’t rond geplant door ’s ega’s hand, Of ’t echtpaar hoort men hoogfeest vieren, Voor ’t pas geboren huw’lijks pand. Het water zou hier zowel het Bergumermeer alsook de gracht van het destijds nog bestaande slot Hillema kunnen zijn. Na dit ‘opvissen’, dat uiteraard met man en macht moet zijn gebeurd vanwege zijn enorme gewicht, kreeg het zijn ligplaats waar het tot 1871 zou blijven liggen, uiteindelijk omringd door een groepje (eiken)bomen. Andere lezingen wijzen erop dat de zwerfkei een deksteen van een hunebed zou betreffen. Beide verklaringen zijn echter niet hard te maken en het komt erop neer dat we gewoonweg niet met zekerheid kunnen zeggen waar de steen nou eigenlijk echt in eerste instantie lag. In ieder geval weten we zeker dat hij in 1871 op zijn huidige plek is terechtgekomen omdat hij voor de aanleg van een weg moest wijken van zijn toenmalige ligplaats.
Betekenis Hoe rijmen we het verslepen van zo’n grote steen dan met het beeld dat hij zou dienen als poort naar de andere wereld? Hierin moeten we in ogenschouw nemen dat de steen niet (enkel) als een fysieke poort gezien dient te worden, maar zeker (ook) als een focuspunt van religieuze en/of mythische aard. De steen, als ‘magisch mythisch’ landschapselement, verandert niet als zijn ligging veranderd. Hij blijft steeds als een verplaatsbaar instrument zijn waarde en functie houden; de poort verhuist als het ware mee met de steen. Het gedicht uit 1839 met de goddelijk ingegeven opdracht de steen uit het water op te halen vertelt dan wellicht niet waarheidsgetrouw de daadwerkelijke reis die de steen door Bergum maakte, hij zegt ons wel iets over diepere betekenislagen en motieven die van religieus en mythisch belang zijn en we niet over het hoofd moeten zien. Er zijn in ieder geval een aantal componenten erg interessant. Allereerst is het interessant dat niet de christelijke God maar een voorchristelijke God ten tonele verschijnt, en wel Jupijn. Ondanks dat er in de 19e eeuw geen continuüm bestaat van verhalen over voorchristelijke goden, kan het wel net zo goed niet uitgesloten worden dat de essentie van de goddelijke opdracht wel steeds door de verhalen is gewoven. S. Bouwers heeft in ieder geval de moeite en de schoenen van de romantiek aangetrokken om de goden (weer) een rol te laten spelen in het verhaal van de Poppesteen. Jupijn, ook wel Jupiter, is een hemelgod die met de bliksem strooit, net als onze Donar. Donar wordt ook in onze eigen mythische volksoverleveringen in verband gebracht met vruchtbaarheid, denk alleen al aan het symbool van de hamer die in de schoot van de bruid wordt gelegd tijdens het voltrekken van het heidens huwelijk ter bevordering van de vruchtbaarheid. Daarnaast is het erg mooi dat de steen uit de wateren moet oprijzen zodat er (weder)geboorte kan plaatsvinden. Water wordt van oudsher geassocieerd met geboorte, nieuw leven en vruchtbaarheid. Dat juist de Poppesteen uit het water zou komen is wel erg treffend. En tot slot kunnen we ook uit het gedicht leren dat niet alleen de door God gegeven opdracht en het water, maar ook de bomen rondom de oude ligplaats van de Poppesteen van religieus belang waren. Wanneer deze weer rijk bloeiend zijn dan wordt eindelijk ook het kindje bij het echtpaar geboren. De boom als symbool voor de tijd en de eeuwige cyclus van de natuur. De boom die, als stille getuige, door alle seizoenen heen steeds een in het oog springende voorbeeldfunctie voor de mensen heeft. Zo kunnen we dit inzicht ook verbinden aan het Friese versje waarmee dit artikeltje begint. ‘Wanneer het jaar draait en de loden haan kraait’ dán is het moment daar voor de moeder in spé om haar kindje te pakken. Het jaar draait met Midwinter en de loden haan slaat op de nieuwe morgenstond wat je wellicht ook zou kunnen interpreteren als de nieuwe lente die weer aanbreekt.
Erfgoed We zien maar al te vaak dat sprookjes, sagen, legenden en volksvertellingen belangrijke informatie bevatten die we niet graag verloren zien gaan. Het is steeds een uitdaging om alert te zijn op soms kleine aanwijzingen in onze taal, in het landschap of in vertellingen die ons aansporen de verhalen, lessen en onderliggende religieuze en mythische waarden eronder bloot te leggen. Maar wat een rijke beloning en voldoening kun je dan ervaren als er pareltjes onder de denkbeeldige dekstenen blijken te liggen! Pareltjes die ons wat vertellen over de historie van een plek of streek en zeker ook over de gedachten en het religieuze heidense geloofsleven dat onze voorouders moeten hebben gehad. Dit is hoe we ons erfgoed mogen ontvangen en mogen doorgeven. Met daarbij het geluk dat we ze in deze tijd vaak archeologische vondsten naast de mythische verhalen kunnen leggen.
Conclusie Wij van Swesaz zijn, bovengenoemde in ogenschouwing nemende, dan ook van mening dat we pareltjes mogen koesteren en ze weer een prominente(re) rol in ons leven mogen geven en trachten dit dan ook steeds te doen. In het geval van de Poppesteen is het waardevol om de verschillende overleveringen naast elkaar te leggen en daar lessen uit te leren. Maar niet alleen die lessen en inzichten zijn belangrijk, want hoe mooi zou het zijn als we onze kinderen nu daadwerkelijk weer mee kunnen geven dat hun broertjes en zusjes van onder de stenen vandaan komen. Laten we vooral in jachtige en harde tijden de mythische wijze van naar onze oorsprong kijken niet verliezen en hem eren door de verhalen door te geven en zulk prachtige overblijfselen als de Poppesteen daadwerkelijk te omringen met bomen bijvoorbeeld en hem een mooie centrale plek te geven binnen de bestaande gemeenschap van nu. Als sprekende getuige die uit lang vervlogen tijden zijn verhaal weer met de mensen kan delen.
Geraadpleegde bronnen:
Om ‘e wivedei hinne, dr. N.M. Postema
Ons Eigen Volk, 1944, De legende van de Poppesteen, Ir. J.B. Vries, l.i.
Heidens Nederland, J. Schuyf
Wijze vrouwen en godinnen, A. van Gilst
Aardrijkskundig woordenboek, A.J. van der Aa
10) De oudste eik van Brabant Door Jan Kooistra
Een solitair staande boom staat vrijwel altijd in een context. Dat is zijn omgeving in breedste zin. Zijn omgeving kan zowel fysiek als niet fysiek bekeken worden, wanneer we bijvoorbeeld zijn culturele context bekijken. Een solitair staande boom staat bijna nooit ergens zomaar. Hij staat ergens omdat een mens of meerdere mensen hem daar wilden hebben. Een boom kan een herinneringsboom zijn om een bepaald persoon of bepaald gebeurtenis mee te herdenken. Een boom kan een heilige plaats markeren waar hij als antenne gezien werd tussen hier en de andere wereld. Hij kan de rechtsplaats of vergaderplaats markeren waar men in oude tijden bij elkaar kwam. Hij kan een grens markeren of het punt waar meerdere grenzen bij elkaar komen. Als je een oude boom ziet, bedenk dan eens wat zijn context kan zijn of zoek het op. Misschien heeft iemand er al eens over geschreven.
Er zijn vele oude bomen te vinden die op plekken staan die belangrijk waren voor het volk in oude tijden. De bomen staan er nog altijd, maar de context waarin ze stonden is voor de meeste mensen niet belangrijk meer. Voor jou kan hij misschien wel (weer) van belang zijn. Als je zijn oude context te weten komt kun je er misschien op voortborduren.
Elders op de website van Swesaz vind je een artikel waarin ik al veel oude bomen beschreven heb die heiligenboom, gerechtsboom, grensboom, kinderboom etc. waren. Dat artikel was aan de linde gewijd, de boom die wel het meest door het volk als heilig werd beschouwd en in contexten werd geplaatst. Maar ook de eik was belangrijk. Ook onder eiken werd rechtgesproken en vergaderd. In oude tijden werden aan zijn takken mensen opgehangen. Ook werden ze veelvuldig als grensboom gebruikt. Een boom als grenspaal is handig. Kwaadwillenden kunnen hem niet zomaar verplaatsen.
Als je een oude boom gevonden hebt en je onderzoekt zijn context, dan kun je erachter komen dat hij al in oude teksten uit de middeleeuwen voorkomt. Dan kun je je bedenken dat je boom er wel oud uitziet maar er onmogelijk ook al in de middeleeuwen kan hebben gestaan. Net als vandaag de dag stierven bomen vroeger van ouderdom of door natuurgeweld. Tijdig werd daarom bij de boom een jonge boom geplaatst die de oude kon vervangen. Veel oude bomen die je vandaag de dag vindt hebben een voorganger gehad op dezelfde plek, waardoor de context van de plek dus veel ouder kan zijn dan de boom zelf. Veel contexten gaan helemaal terug tot de heidense tijd.
Gisteren zijn wij op zoek gegaan naar de oudste eik van Brabant. De context waarin de boom staat heb ik nog niet volledig kunnen achterhalen. Maar er valt wel wat over te zeggen. Hij staat op een kruispunt van oeroude wegen in wat nu het natuurgebied de Loonse en Drunense Duinen heet, maar wat vroeger markegronden waren. Mogelijk heeft hij de plek gemarkeerd waar vier markegrenzen bij elkaar kwamen. Het kan dan ook de plek geweest zijn waar afgezanten van de verschillende marken vergaderden. De boom is zeker 500 jaar oud en heeft veel zijtakken, wat bewijst dat de mens hem gedurende zijn leven altijd met rust heeft gelaten. Of de boom een voorganger heeft gehad die ons zekerheid geeft dat de context nog ouder is weet ik niet. Wel weet ik dat naast de oude boom alweer een nieuw boompje groeit die later als de oude boom er niet meer is de markering van de plek kan overnemen.
11) Ravenseik te Erle (Noordrijn-Westfalen, DE) Door Jan Kooistra
Tot ik nog een jong gestudeerde was, was ik ervan overtuigd dat christenpredikers als Bonifatius, die vol venijn en rigoureus te werk gingen, alle heilige bomen van onze heidense voorouders gekapt zouden hebben. Ik vond wel heel oude bomen in ons landschap en ook bomen die plekken markeerden die terug te herleiden zijn op cultussen uit voorchristelijke al dan niet syncretische tijd, een aantal noem ik er al in mijn artikel over de linde. Maar dat ik nog bomen zou vinden die nu nog leven en alle tijden, ja zelfs de bijlen van de christenpredikers, hebben doorstaan en nu nog op hun aloude heidense plek van samenkomst staan, ja zelfs nu nog middelpunt zijn van een dorpsgemeenschap, dat had ik niet verwacht. Mijn verbazing was dan ook groot toen ik wat jaren terug samen met mijn vriend Gijsbrecht op doorreis, de Ravenseik van Erle ontdekte. Samen met Lianne heb ik me deze zomer nog eens vergaapt aan dit oeroude levende wezen.
Erle Erle is een dorpje net over de Nederlandse grens, ongeveer 15 km onder Borken. De streek waarin Erle zich bevindt kan Saksisch genoemd worden, deze koloniseerden het gebied vanaf de zevende eeuw. De eerste keer dat Erle opduikt in geschreven bronnen is pas in de 12de eeuw in een goederenlijst van het klooster van Werden. Maar zeker al lang daarvoor moet de boom en zijn directe omgeving al een belangrijke regionale functie gehad hebben die in de heidense cultus gelegen moet hebben.
Wodan Met de Ravenseik gaat het om een zomereik van ongeveer 1300 jaar oud, maar uit de dikte van de boom willen sommigen afleiden dat er nog een paar honderd jaar bij kunnen. Daarmee is het één van de oudste bomen van Duitsland. De naam ‘Ravenseik’ kan er op duiden dat de boom aan de ravengod Wodan, de Germaanse oppergod gewijd was. Ook de naam ‘Asenkamp’ voor de waarschijnlijk destijds omheinde omgeving van de boom, wijst daar op. Met de benaming ‘Asen’ of ‘Ansen’ werden de goden in de heidense tijd aangeduid.
Den vrijen stoel De boom moet in de tijd van de vroegste kerstening van het gebied, in de 8ste en 9de eeuw, een machtige boom zijn geweest. De christenpredikers velden de heidense eik echter niet, zoals ze toch graag deden. In de nabijheid van de Asenkamp bouwden ze wel een kerk, maar mogelijk pas vrij laat. Wellicht is Erle door het christendom lange tijd niet opgemerkt. Hoe dan ook, toen het christendom wel aantoonbaar Erle bereikt had, bleef de Asenkamp in gebruik. In de schaduw van de eik kwam men in de Middeleeuwen voor de geheime veemgerichten bijéén. Een veemgericht is een regionale rechtbank die de hoogste jurisdictie bezat en haar rechtsmacht direct aan de keizerlijke macht ontleende. De zittingen waren besloten, stonden onder leiding van een adellijk persoon, de ‘stoelheer’, en waren alleen voor de vrijen, zodat men ook wel van het 'heimelijk' of ‘geheim’ gerecht sprak. Het veemgericht onder de Ravenseik werd wel ‘den vryen stoel t’um Asenkampe’ genoemd.
Galgeboom Onder de Ravenseik werden zware misdaden behandeld zoals moord, roof, brandstichting en meineed, welke wanneer men schuldig bevonden werd tot de doodstraf door ophanging leidden. Aan de takken van de Ravenseik zullen zeker in de christelijke Middeleeuwen, maar waarschijnlijk ook al in de heidense tijd, mensen gebungeld hebben. Pas vanaf de 16de eeuw verloor het veemgericht bij de Ravenseik zijn meeste verantwoordelijkheden. In de 18de eeuw werd het helemaal opgeheven.
Anekdoten Rond 1800 werd het rotte hout uit de stam van de boom verwijderd en zo ontstond de grote uitholling waardoor men het binnenste van de boom betreden kon. Hoe flink de boom in der tijd was, wordt door enkele anekdoten duidelijk.
Tijdens een manoeuvre in het jaar 1919 liet de latere koning Frederik Willem IV van Pruissen 36 infanteristen in volle uitrusting in de eik opstellen. In 1851 at de bisschop van Münster met elf geestelijken aan een ronde tafel in de boom.
De Ravenseik anno 2020 De eens zo machtige boom heeft anno 2020 nog niet al zijn macht verloren. Waarschijnlijk is enkele eeuwen terug door storm een belangrijke tak afgebroken waardoor water in de kern kon komen die toen is gaan rotten en is zo de uitholling ontstaan. Al sinds die tijd is men actief bezig de boom voor de ondergang te behoeden. Al sinds 1892 wordt hij ondersteund en later bracht men ijzeren ringen aan om de stamdelen bij elkaar te houden. Sinds 1965 staat de hoogbejaarde boom onder behandeling van een boomdokter. Sinds 1994 staat er ter bescherming een hekje om de boom.
12) Totengrund : ᛏᛟᛏᛖᚾᚷᚱᚢᚾᛞ door Jan Kooistra
Deze zomer maakten we een tocht door het Saksenland en verbleven op bijzondere plaatsen met grote cultuurhistorie vaak terugreikend tot in de heidense tijd. We liepen in de voetsporen van helden uit het verleden en bezochten oeroude cultusplaatsen. We sliepen bij de Saksen zelf thuis en aten met hen. Eén van onze verblijfplaatsen was een landhuis op de Lüneburgerheide op een steenworp afstand van Totengrund.
Dodengrond of dode grond? Totengrund, zo heet een beroemd keteldal midden op de Lüneburgerheide ten zuiden van het boerengehucht Wilsede, bekend om zijn prachtige vakwerkboerderijen. Het keteldal, waarschijnlijk in de voorlaatste ijstijd of door een meteorietinslag ontstaan, is geheel gevuld met jeneverbesstruiken en heide. Geen enkele boom of struik is meer met de doden verbonden dan de jeneverbes. Of de naam Totengrund te verklaren valt als een grond die met doden te maken heeft, daarover is een weinig twijfel. Sommigen die niet aan een mythische verklaring willen denken, verklaren de naam als een ‘dood stuk grond’ in de zin van dat er niks mee te beginnen viel voor de heideboeren. Maar het één sluit het ander niet uit.
Dodengrond Oude heideboeren vertellen dat vroeger de gestorvenen via een omweg, namelijk dwars door het dal, naar hun laatste rustplaats werden gebracht, om zo de openbare weg te vermijden. De geesten van de doden zouden tijdens deze reis in het dal achtergebleven zijn terwijl hun lijken op de daarvoor bestemde plek begraven werden. Totengrund kent geen grafheuvels of andersoortige begraving. Ook zijn er sagen die vertellen dat er in de oertijd twee groepen reuzen in een veldslag op elkaar gestoten zijn in het dal. De honderden bijzonder gevormde jeneverbesstruiken zouden in je verbeelding ook heel goed vereeuwigde reuzen kunnen zijn die in gevecht zijn met elkaar.
De omweg van de lijkstoet Een omweg van een lijkstoet langs een bijzondere plek in het landschap of met een andersoortige omweg komt vaker voor. Toevallig ken ik een voorbeeld uit Bretagne, waar ik vroeger met mijn ouders op vakantie ging. Nog in de 19de eeuw bestond het gebruik in het noorden van Bretagne in het plaatsje Plouguiel de gestorvene in een bootje naar het kerkhof te brengen over de nabijgelegen zeearm 'Passage de l’enfer' genaamd : overgang naar de hel, terwijl de weg over land korter en makkelijker was. In sommige Nederlandse dorpen, vooral in Friesland, is het nog het gebruik om een omweg te maken naar de begraafplaats. Bij ons in de familie is dit ook nog het gebruik rondjes te lopen rond het kerkhof alvorens de dode het kerkhof op te dragen. We deden het onlangs nog bij mijn grootvader. Wij noemen het ererondes, maar er wordt wel gezegd dat het oorspronkelijk zou zijn om de dode op een dwaalspoor te brengen.
Ongelijksoortig Niks duidt er op dat men door de Totengrund ging om de doden op een dwaalspoor te brengen. Er wordt gezegd dat de doden juist achterbleven in de Totengrund en dat zou de reden zijn waarom men daarlangs ging. Voor de religieuze mens is de omgeving waarin we ons bevinden niet overal hetzelfde. Er zijn gedeeltes in de ruimte die ons omgeeft die je meer kwaliteit toedicht dan andere gedeeltes. Er zijn dus heilige veelbetekenende plekken en niet-heilige plekken. Het verschil zit hem er ook in dat de heilige plekken of geordend zijn, gevormd zijn of anderszins een onderbreking vormen in de gelijksoortigheid van de ruimte waardoor hem meer kwaliteit toegedicht wordt. Een ketel in het landschap als Totengrund is een zeer opvallende onderbreking in de gelijksoortige ruimte en moet altijd al tot de verbeelding hebben gesproken. En hoe lang moet niet al de gedachte bestaan hebben dat hij is ontstaan door het inslaan van een meteoriet?
Eigen ervaring Totengrund is een geweldige plek. Het is een enorme deuk in het landschap met 40 meter hoge wanden en zo ver als het oog reikt, als je op het juiste moment komt, paarse heide en honderden jeneverbesstruiken. Het is al meer dan honderd jaar beschermd gebied, de ketel betreden mag niet. De paden liggen er allen omheen. Lekker rustig hadden we het dus toen we toch de ketelwand een stuk afdaalden en ons een plekje verschaften uit het blikveld van de gezagsgetrouwe Duitsers die allemaal braaf boven bleven. Maar in het dal werd ons het bewustzijn anders. Zeer bewust waren we het ons opeens dat we een grens overgegaan waren. De tijd leek er ook anders te verlopen. De dag was voorbij toen we weer naar boven klauterden. En de Duitsers die we tegenkwamen keken naar ons alsof ze geesten zagen.