Lange tijd was het leven van onze voorouders doorspekt met ontzag voor natuur en cyclus. De wisseling der seizoenen; op het land en in het leven van de mens. Alles komt op, groeit, wordt geoogst en sterft, tot het moment waarop het gestorvene bedding mag vormen voor het nieuwe zaad dat opkomt. Het heidens jaar zit sinds mensheugenis vol rituele momenten op overgangen in tijd en de daarbij gepaard gaande sacrale handelingen. Elke stap, elke overgang van de ene naar de andere fase op het land en in het leven van de mens, werd plechtig gemarkeerd. Rituele handelingen werden tot in de lengte der dagen, jaar in jaar uit, opnieuw uitgevoerd opdat de mythische tijd van schepping, groei en oogst zich zou blijven herhalen. Balans, evenwicht en daarmee het heil van de gemeenschap bleven zo gewaarborgd. Vele van deze rituele handelingen zijn met de opkomst van ‘welvaart’ verloren gegaan. Niet alleen de handelingen, maar ook de betrokkenheid van de mens met de cyclus waar zij zelf deel van uitmaakt, raakte steeds verder verloren. De machines die vanaf de industriële revolutie hun intrede maakten vervingen langzaamaan de mens; de trekker verving de boer, zijn paarden en de ploeg, de dorsmachine verving de zeis en een ander apparaat bond de gemaaide schoven ook nog eens tot vooral handige pakketjes samen die vervolgens door weer een andere machine van het land werden gehaald. Nergens in het proces van zaaien tot oogsten bleef ruimte voor ritueel en eerbied. Nee, efficiency stond en staat voorop, lekker handig, snel en goedkoop. Niet meer als gemeenschap werden belangrijke gebeurtenissen (als het binnenhalen van de oogst) beleefd, maar slechts door de werknemers van het geïndustrialiseerde boerenbedrijf. De hierboven genoemde machines maakten het overbodig om samen ergens de schouders onder te zetten en na afloop de gedane arbeid en haar binnengebrachte resultaat te vieren. Momenten van eenheid, als gemeenschap samen in en uitademen, samen opbouwen en ontladen. Het sacrale karakter verdween en een profane lege huls bleef over van eens zo prachtige handelingen die, tot niet heel lang geleden, zo belangrijk voor ons waren. Waar het boerenleven in vroeger tijden het middelpunt was van gemeenschap, feest en viering is zij vergruist tot enkel op winst uit zijnde bedrijven waar geen waarde meer wordt gehecht aan het leven van plant en dier. Het heilige verdween uit de gedachten en de belevingswereld van de doorsnee (stads-)mens; melk haal je bij de supermarkt en graan, meel en brood is geheel vanzelfsprekend heel het jaar toch wel voorradig. Een kale, machine-achtige voedselketen bleef over. Wij weten wel beter, toch? Want als we iets verder kijken, en wel iets verder terug in de tijd, tot net voor de industriële revolutie en de wereld er echt nog anders uitzag, dan komen we een aantal pareltjes van gebruiken en opvattingen in het volksgeloof tegen. Pareltjes die precies de gewichtigheid van die bijzondere momenten laat zien en doorweven zijn met ontzag voor al het moois dat zich om ons heen afspeelt. Handelingen en rituelen waarin we de schoonheid van het heidens erfgoed mogen herkennen met eerbied voor seizoen, natuur, land en goden. Folklore Wat ruist daar door de halmen, wat laat de koren rollen als de golven, wat schuilt daar in het verborgene waar je het net niet zien noch grijpen kan? Tot de verbeelding spreken de gouden velden, vol en rijk hun halmen, wanneer de wind erdoor heen wiegt en de velden laat dansen. Hypnotiserend en onze zinnenprikkelend. Onze grootouders weten nog wel te verhalen van de roggemoeder, de Spin-Ann en de witte vrouwen die in de velden wonen en het vlas maar ook de haren van verdwaalde kinderen spinnen. Maar ook ‘de Oude’ is geen onbekende in het veld. Onze grootouders weten ook nog wel te vertellen over de Korengeesten, die ook wel een dierlijk voorkomen kon hebben. Wolf, haan, haas, hengst, hond en ook wel zeug, maar eigenlijk grofweg alle soorten huis- en bosdieren, werden wel aangenomen zich in de koren op te houden en de gouden zee in beweging te zetten wanneer de wind met de halmen speelde. Folkloristen hebben in de afgelopen eeuw, de goden zij dank, veel moeite en energie gestoken in het vastleggen en onderzoeken van gebruiken en volksgeloof o.a. rondom de oogst, die er zeg 100 jaar geleden, doch al reeds in afnemende mate, nog leefden onder de boerenbevolking. Zij stellen vast dat er plaatselijk veel verschillen zijn in het volksgeloof en daarmee ook dat de gebruiken die hiermee gepaard gingen erg regionaal bepaald waren. Onmogelijk acht zelfs Jan de Vries om een volledig overzicht te geven van de gebruiken die op moment van schrijven nog in zwang zijn. In dit artikeltje heb ik dan ook geen poging gedaan dit wel te doen, maar wel is het interessant om eens te kijken naar een aantal veel voorkomende symbolen ten tijde van de oogst. We kunnen vaststellen dat in de gebruiken rondom de oogst heel vaak de Korengeest centraal staat, of deze nou een menselijke (antropomorfe) verschijning kende of een dierlijke (theriomorphe). Maar daarnaast is vrijwel altijd de laatste schoof de grote hoofdrolspeler tijdens de (rituele) handelingen en festiviteiten. Der Alte Wode, Wode, Wode hale dinem rosse nu voder, nu distel unde dorn, tom andern jar beter korn! (Wodan, Wodan, Wodan, wij bieden jouw paard voedsel an, nu nog distels en dorens, het volgend jaar beter koren!) Op sommige plaatsen in Duitsland sprak men van ‘der Alte/de Oude’, aan wie de laatste schoof werd opgedragen. Of men liet bij het maaien een beetje van het gewas staan, zette er bloemen tussen en riepen de boerenknechten Wodan aan als ‘Fru Wod’ of ‘Fru Gauden’ (Fru = Heer) en namen hierbij plechtig hun hoed af. Van de laatste schoof werd wel een pop gebonden die dan ook ‘der Alte’ werd genoemd, de pop werd vaak versierd en feestelijk binnen gehaald en ter plekke met bier werd overgoten door de landheer. Opvallend is dat in het Groningse dorpje ’t Zandt een afbeelding uit de 19e eeuw stamt met daarop de stropop die men aldaar ‘de Sunnerkloas’ noemt. De pop heeft een lint om zijn linkerarm geknoopt gekregen, op dezelfde wijze als hoe deze bij de ‘Sunnerkloazen’ geknoopt werd. De Sunnerkloazen zijn jonge mannen die in de sinterklaasperiode gemaskerd rondgaan en met de wilde jacht in verband worden gebracht. De wilde jacht is natuurlijk verbonden met Wodan. Opmerkelijk detail is daarbij dat bij een ander oogstgebruik, het ‘binden’, om de arm van de landheer een halm werd geknoopt. Dit zou dienen als gelukwens. Zou een en ander met elkaar te maken hebben? Niet zelden zien we ook dat Wodans paard een rol speelt in de gebruiken rondom de laatste schoof. Waar hij ten tonele verschijnt blijft vaak het laatste deel van het te maaien veld staan en word aan Wodan opgedragen als voer voor zijn achtvoetige vriend. Is het stro dat we tot een aantal jaar geleden in klomp of schoen achterlieten voor het paard van Sinterklaas daar geen direct overblijfsel van? Laatste schoof Twee maaiers met zicht en pikhaak, zij aan zij, één bindster achter hen aan. De vlotte bindster kon als ze snel werkte twee maaiers bijhouden. Dat wat de twee maaiden bond zij samen tot garves of korenschoven. De schoven werden tegen elkaar aangezet om eerst een aantal dagen op het land te drogen. Dat leverde het zo nostalgische beeld op van de gouden schoven op het veld. Zoals gezegd is de grote ster van de oogstgebruiken de laatste schoof. Dan eens wordt het laatste graan op het veld gemaaid, dan eens blijft het staan. In de ene regio is degene die hem maait een ’sukkelaar’ en in de andere regio is de eer aan de jonge mensen (dan de jonge knapen, dan de maagden) om de laatste aren te maaien. Wanneer het een eer betrof kun je je voorstellen dat er een bijzondere setting werd gecreëerd waarin de laatste aren omgingen. In de laatste schoof zou de vegetatiegeest kruipen, de Korengeest zou een menselijke of dierlijke gestalte aannemen en zich hierin ophouden. In sommige regio’s meende men dat door de laatste halmen te maaien, de korengeest werd gedood. In andere gevallen stierf de korengeest pas tegen het einde van het dorsen (dat wel tot halverwege maart in het opvolgende jaar kon doorgaan). Vaak zie je nog dat juist met het graan van de laatste schoof een ritueel brood werd gemaakt en deze gezamenlijk werd genuttigd. Men vervaardigde van de laatst gemaaide halmen ook wel een pop die namen kreeg als ‘de Oude’, zoals we hierboven al lazen, maar ook ‘Olle Wief’ en ‘Korenmoeder’. Meestal werd de laatste schoof prachtig met bloemen (en soms kleding) versierd en vrolijk binnengehaald, maar in enkele gevallen bleef ze achter op het veld als een soort van offer. Op verschillende plekken kreeg de pop een groene of versierde tak mee, bijvoorbeeld van een lijsterbes in Friesland, die ‘Oogstmei’ werd genoemd. Vruchtbaarheid en bescherming brengend. De gebonden poppen werden bij binnenkomst op de hoeve vaak overgoten met bier en kregen vervolgens verschillende bestemmingen, van een verbranding, tot een te water lating en zelfs de mesthoop was niet ongebruikelijk. Neem bij het laatste in overweging dat mest natuurlijk dé fertilizer is voor net ingezaaide grond en dus direct samenhangt met vernieuwende vruchtbaarheid. Wanneer er een tak in de pop gestoken was geweest werd deze bij aankomst eerst overgoten of besprenkeld met water of een andere vloeistof (om regen en daarmee vruchtbaarheid af te dwingen voor het komende jaar) en vervolgens niet zelden aan de poort of hoeve gehangen als teken dat de oogst binnen was en wederom om zijn bijzondere ‘magische’ eigenschappen. Wanneer de laatste halmen niet gemaaid werden bleven deze achter op het veld als offer, regionaal was dit voor het paard van Wodan, op andere plaatsen diende het als offer voor Vrouw Holle of andere vrouwelijke godheden. Het offer was er eigenlijk altijd op gericht om de goden gunstig te stemmen zodat ook het komend jaar weer een goede oogst gegarandeerd zou zijn. De maaiers en bindsters hadden hoe dan ook een feestelijke tijd wanneer de harde arbeid was verricht, de landheer en zijn vrouw trakteerden dan ook rijkelijk op drank en zo nu en dan ook op muziek. Een feestelijke bedoeling die op sommige plekken ook met een processie gepaard ging. Tijdens de oogstfeesten, ook wel Stoppelhanen, stond de gezamenlijke maaltijd centraal waarbij men een paard, bok of ander dier slachtte en gezamenlijk at. Oorspronkelijk werd de oogstmaaltijd op het land (ook wel het stoppelveld; ziet het veld er na het maaien niet uit als een veld met stoppels?) na afloop van het maaien gegeten, in recentere tijden is de maaltijd vaker naar herberg of café verplaatst. Oogst-dracht Opvallend zijn de witte accenten in de kleding van verschillende drachten die tijdens de oogst werden gedragen. Van witte hooischorten, tot witte broeken voor de maaiers. Het is niet ondenkbaar dat de witte kleding niet alleen praktische redenen had (makkelijk schoon te houden en tegen de warmte van de zon worden hiervoor genoemd, de eerste optie lijkt mij niet echt logisch maar werd door de dragers destijds zelf zo uitgelegd) maar een overblijfsel is van de rituele witte kleding die tijdens heidense cultische activiteiten werd gedragen en waaraan onder andere de bijzondere waarde werd toegekend om boze invloeden af te weren. Deze specifieke kleding werd in het oosten van het land ook wel Sint-Jaopiksdracht genoemd. Merkel- en heiligendagen Wel heel mooi om in deze context de vertaalslag te maken van heidense naar syncretische en uiteindelijk naar onze tijd. Waar eens onze Germaanse goden en de landgeesten direct het karakter van de gebruiken rondom de oogst bepaalden, kregen deze met de tijd een katholiek sausje. In de periode van de oogst komen een aantal belangrijke dagen voor op de boerenvolkskalender en tevens op de katholieke heiligenkalender. Een aantal opvallende data staan hieronder vermeld. De boerenvolkskalender is gevuld met wijsheden die veelal betrekking hebben op het weer en de voorspelde oogst. Merkeldagen worden de dagen genoemd die men hield als belangrijke lotsdagen. Deze specifieke data geven een inkijkje in de komende tijd. Sommige heiligen(dagen) hebben nog altijd heidense trekken. 30 juni – Heiligendag van Sint Donatus. Zoals de naam al doet vermoeden en daarnaast ook de iconografie (sint Donatus heeft o.a. een rode baard en een bliksemschicht in zijn hand) van deze heilige is hij verwant aan Donar, de Germaanse god die verbonden was met donder, bliksem en vruchtbaarheid. Dikwijls wordt Donar aangemerkt als de belangrijkste god voor de boeren. Sint Donatus geldt in katholieke gebieden nog steeds als beschermer van de oogst en patroon tegen onweer. De datum valt bijzonder gunstig, net in de periode van het jaar dat de gewassen afhankelijk zijn van het weer en uiteraard kwetsbaar zijn voor onweerschade. 20 juli – Merkeldag en Heiligendag van Sint Margriet. ‘Regent het op Sint Margriet, dan krijgen we zes weken een natten tied.’ Deze datum geldt als eerste dag van de zogenoemde hondsdagen. Het is de periode waarin de zon gelijk opkomt met Sirius, ook wel de hondsster. De hondsdagen duren tot ongeveer 18/20 augustus en geldt als de heetste periode van het jaar. 25 juli – Heiligendag van Sint Joapik (Jacobus), patroonheilige van de roggeoogst. Vóór deze datum moest de rogge echt wel van het land af zijn. 26 juli – Heiligendag van Sint Anna, de moeder van Maria. Over 25 en 26 juli kennen we de volgende weerspreuk: ‘Met Sint Jacob of Sint An, is het koren in de schuur of in de ban’ 4 augustus – Merkeldag en heiligendag van Sint Dominicus. ‘Is het heet op Sint-Domijn, ’t zal een strenge winter zijn’. Nieuwe rituelen Erg mooi te zien is dat her en der in den lande oude boerenfeesten in ere worden of zijn hersteld, zij het net in een andere vorm, maar waarin nog wel de adem van de oude gebruiken voelbaar is. Folklore is dan ook niet een statisch gegeven, maar een steeds met de mensen mee veranderend iets. Wel denk ik dat het in onze tijd, wanneer wij zelf rituelen schrijven en uitvoeren het van belang en van grote waarde is om na te denken over de intenties die we aan onze handelingen meegeven. Rituelen zijn mooi, maar ze moeten m.i. ook kloppend zijn met dat wat er in de natuur en op het land gebeurd. Niet voor niets zagen rituelen en cultische handelingen er voor onze voorouders generaties en generaties lang er min of meer hetzelfde uit, of kwamen ze neer op dezelfde kernwaarden. Op een later moment zal ik hier zeker nog meer over schrijven. Wanneer we in augustus bijvoorbeeld rituelen hebben, of samenkomen als (sub-)gemeenschap, hoe mooi is het dan om te zoeken naar wat er juist in die tijd past. In deze tijd van leven loert steeds het gevaar dat we vallen in ‘new invented traditions’, dat kan een keuze zijn natuurlijk, maar voor mensen die waarde hechten aan land en cyclus is het juist zoveel mooier om een stap verder te maken. Nieuw bedachte rituelen, bedoeld als eerbetoon aan oude cyclische momenten in het jaar, doen het gewoon niet altijd en riskeren de diepste laag niet te raken. De focus raakt versplinterd en het dreigt een zweverig, ontworteld iets te worden. Hoe gaaf zou het bijvoorbeeld zijn als op een groot evenement als Castlefest de oogst centraal in de rituelen zou staan en er gezamenlijk een grote ‘Oude’ of ‘Korenmoeder’ zouden worden binnengehaald en geëerd. En hoe krachtig zou het zijn om termen als Lammas en Lughnasadh terug te draaien naar benamingen die we vanuit onze eigen folkloristische overleveringen kennen; gewoon ‘Oogstfeest’ en/of ‘Stoppelhaen’ bijvoorbeeld? Natuurlijk herken ik de valkuil wel, om elk jaar weer een ‘nieuw’ en nog ‘spectaculairder’ ritueel te willen neerzetten. Het oog wil ook wat nietwaar? Echter meen ik nu te kunnen concluderen dat met dit streven naar de meest mooie ‘ervaring’ (we leven in een tijd van ervaringen toch?) we de essentie voorbijschieten. Juist het ieder jaar herhalen van dezelfde handelingen geeft betekenis, dat maakt het tot een bekend ritueel waar kracht en herkenning van uitstraalt. Zekerheid en troost zelfs in sommige gevallen. Daarom wil ik je uitdagen om bij de invulling van te vormen rituelen je in te lezen in de gebruiken van onze voorouders, van de mensen die op ditzelfde land woonden als jij nu doet, en je te verbinden met de handelingen en zinnebeelden die eertijds ook zo belangrijk waren. Laten we een brug maken in de tijd en de draad weer oppakken waar hij door de modernisatie uit onze handen is geglipt. Niet meer met als hoogste doel voor de ultieme beleving te willen gaan, maar back to basic, dat zoveel meer diepgang te bieden heeft dan we wellicht aanvankelijk denken. Opnieuw stevig wortelen in de grond waarop we leven, met de rituelen die daar sinds oudsher al bij horen, dat is het streven dat wij van Swesaz, steeds voor ogen hebben. Door Lianne de Munck Geraadpleegde bronnen: - Ons eigen volk in het feestelijk jaar, D.J. van der Ven, 1942 - Als de oogst wordt ingehaald, D.J. van der Ven, ca. 1935 - Van sint Margriet tot sint Katrien, A. van Gilst, 2012 - Altgermanische Religionen Geschichte, J. de Vries, 1956 - Onze seizoenfeesten. Hun oorsprong en betekenis, J. Rasch, 1941 - De 12 maanden van het jaar, uitgeverij het Spectrum, 1976 Afbeeldingen credits: - Schilderij ‘Boerderij met korenschoven’ van Albert Torringa - Eigen foto, Denemarken 2017 - ‘Der Alte’, naar Jarosch, rond 1939, uit het boek ‘Van Sint Margriet tot Sint Katrien’
0 Comments
Leave a Reply. |
|