SWESAZ
  • HOME
  • Wie zijn wij
  • Artikelen
  • Heidense Oorden
  • Activiteiten

Artikelen

Vereffening in het veen

6/8/2020

0 Comments

 
Picture
Hoe vennen en veentjes ons toch kunnen inspireren en tot de verwondering spreken, zo nog des te meer hun 'bewoners' die vanuit de oudheid naar onze tijd mee zijn verhuisd; de welbekende veenlijken.
Er is al heel veel verteld, onderzocht, gespeculeerd en geschreven over veenlijken, maar toch kon ik nergens precies lezen wat mijn onderbuikgevoel bij deze bijzondere, goed bewaarde overblijfselen van de oude bewoners van (o.a.) ons land zegt. Eigenwijs en nieuwsgierig als ik ben, neem ik daar niet zonder meer genoegen mee natuurlijk...
Tijd dus om dat gevoel te onderzoeken en eens te zien of ik tot een (voorlopige, voorzichtige) hypothese kan komen over de waarde en de belangen die deze mensenoffers ooit hebben gehad.

Veen en vennetjes
Veengrond is een grondsoort die ontstaat op drassige plekken (moerassen) waar plantaardige resten de kans krijgen om in de loop van een lange periode te verteren en een dichte laag compost op de vaak zandondergrond te vormen. De veenlaag die zo gevormd werd is in het verleden gebleken een goed brandmiddel te zijn waar men tot niet heel lang geleden dagelijks op stookte. Wanneer men het veen afsteekt en droogt krijg men de welbekende turf. Dit afsteken van het veen noemt men vervening.
Er is een verschil tussen hoog- en laagveen, dit heeft te maken met de wijze waarop de toevoer van het water heeft plaatsgevonden. Hoogveen komt tot stand door regenwater, laagveen door grondwater. Juist hoogveen heeft door de combinatie van verschillende factoren de juiste zuurgraad en chemische samenstelling waarin organische resten zeer goed bewaard blijven. Zo dus ook mensen die in het veen zijn beland. De samenstelling zorgt ervoor dat de huid zwart wordt en bewaard blijft, en zo ook vaak de kleding.
Vennetjes zijn plassen of meertjes die in het verleden zijn afgegraven voor de turfwinning en zich in de loop van de tijd gevuld hebben met water. Ten tijde van de turfwinning, met name aan het begin van de 20e eeuw, kwamen er talloze vondsten tevoorschijn die ons als het ware mee nemen terug de tijd in.
Veen ontstaat ook op andere wijzen en plekken, bijvoorbeeld in Pingo ruïnes, waarin men ook bijzondere vondsten heeft gedaan. Voor dit artikel werk ik de andere wijzen van veenvorming niet verder uit.

Heilig landschap
Onze Germaanse voorouders, alsook de nog oudere voorbevolking, zagen grensgebieden, maar ook talrijke andere opvallende of afwijkende plekken in het landschap als heilig. Stenen, bomen, bronnen, moerassen, vennen, maar ook hoogten en andere landschapselementen die de continuïteit doorbraken en daardoor opvielen kregen deze kwaliteit in hun figuurlijke schoenen geschoven. Een ‘heilig’ landschapselement werkt als een niveau-breuk, zoals Eliade het zo visueel mooi omschrijft, een perforatie tussen de alledaagse profane ruimte en de sacrale ruimte waar goden en voorouders verblijven. Je kunt spreken van een animistische kijk op de zaken, deze plekken waren bezield met landgeesten, voorouders en goden die in, op en rond deze plekken leefden. Tacitus beschrijft dat de Germanen hun goden niet opsloten in een tempel, maar dat zij hele bossen wijdden aan de grootheid van de goden. Zij hielden daar woning, daar kon je ze vinden, daar offerde je.

Heel begrijpelijk dat wanneer je op deze manier naar landschap kijkt en haar zo ervaart dat dit soort plekken dienden als cultusplek of als plaats voor ook andere openbare gelegenheden met een min of meer religieus karakter.
Vennen en veentjes kun je zien als donker water, die dus een twee-weegs poort vormen naar en van de onderwereld. De wereld van 'gene zijde' is niet ver weg, maar schurkt tegen de onze aan. Geesten van overleden leden van de gemeenschap blijven betrokken bij de nog levenden en op gepaste plaats en tijd worden zij specifiek uitgenodigd deel uit te maken van de rituelen. Denk aan de Joeltijd waar wij hen uitnodigen met ons de maaltijd te nuttigen.
In mythen en sagen zien we het ‘vlakbij zijn’ van voorouders/de doden terugkomen in o.a. de verhalen over de wereld van Vrouw Holle, onder het wateroppervlak van de put bevindt zij zich in haar wereld. Het water in de put zou je, net als het water in de vennetjes, kunnen zien als overgang, tussen de werelden in.

Offers in het veen
Niet alleen getuigen de veenlijken ervan dat deze overgangsplek van groot belang was in vroegere tijd en dat de venen wel degelijk gezien werden als heilige plaats, ook de vele andere offers die er tijdens de vervening uit opgedoken zijn getuigen hiervan. Denk hierbij aan zwaarden, sieraden, luren, en (delen van) dieren. Maar ook andere opmerkelijke zaken kwamen uit het veen, denk aan de ketel van Gundestrup, één van de oudste wagenwielen van de wereld en afgesneden haarvlechten. Maar dus ook mensen en delen van mensen; ledematen maar ook hoofden zonder lichaam zijn er gevonden. Blijkbaar bleek het soms niet nodig om een levend mens te offeren, want ook eenvoudige beelden in met menselijke trekken zijn aangetroffen.
Menselijke offers in het veen zijn te dateren, uiteraard. Er zijn veenlijken die al uit de Bronstijd dateren (de oudste gevonden man leefde ongeveer 1200 jaar voor onze jaartelling), maar er zijn ook talrijke menselijke overblijfselen die uit de uit de late IJzertijd of de Romeinse tijd stammen. De meeste menselijke resten zijn in het veen te ruste gelegd tussen 500 jaar voor en 500 jaar na het begin van onze jaartelling.

Reden van veenrust
Er is veel gespeculeerd over de aard van de dood van de mensen die in het veen zijn beland. Van verdwaalde en verdronken mensen tot aan bepaalde godheden geofferde personen als een cultische handeling. Godin Nerthus wordt hierin bijvoorbeeld wel genoemd, daar de Romeinse geschiedschrijver Tacitus (40) er wel een en ander over te zeggen heeft:
‘Op een eiland in de Oceaan ligt een ongerept heilig woud met daarin een aan haar (Nerthus) gewijde wagen…. Haar wagen, de doe en (voor wie het wil geloven) de godheid zelf worden gewassen in een meertje ergens achteraf. Dit werd gedaan door dienaren die onmiddellijk in datzelfde meertje worden verzwolgen.’
Ik meen echter dat we nog naar een andere verklaring zouden kunnen kijken. Daarvoor begin ik eerst in een latere tijd en zak ik daarna weer terug in de tijd om bij de tijd van de mensenoffers uit te komen.

Schepping en heel-heid
Tot ver in de 14e eeuw golden er in het noorden van ons land de Friese wetten. Er was geen sprake van algemeen gezag of overheid, de vrije Friezen hadden hun eigen rechtssysteem dat gestoeld was op het gewoonterecht. Op vastgestelde tijden kwamen de vrije mannen tezamen in een dingvergadering waarin rechtspraak werd bedreven. Geen bestuursorgaan die dit aanstuurde, noch institutionele macht, maar de mannen van de gemeenschap zelf.
In deze tijd waren de mensen, hoewel in naam christelijk, noch veel en veel meer doorspekt in hun denken met een heidens of syncretisch wereldbeeld. In verschillende bronnen is te lezen dat scheppingsmythe en 'heelheid' dichtbij elkaar staan.
Onze heidense voorouders hadden bij de schepping het beeld dat de wereld/kosmos was ontstaan door het verdelen in stukken van de oerreus Ymir. Odin (Wodan) en zijn broers doden de oerreus en maakte van zijn lichaam de wereld(en). Dit heidense wereldbeeld verhuisde mee de christelijke tijd in, waarin nu niet Ymir maar Adam hetzelfde lot was toebedeeld.

In het Emsingoër Boeteregister (Friese tekst rond het jaar 1300 opgetekend) is overgeleverd:

‘God schiep de eerste mens, dat was Adam, van acht zaken:
De botten van het gesteente;
Het vlees van de aarde;
Het bloed van het water;
Het hart van de wind;
De gedachten van de wolken;
Het zweet van de dauw;
Het haar van het gras;
De ogen van de zon.
Toen blies hij daar de heilige adem overheen,
en toen schiep hij Eva uit zijn rib, Adams liefje.’

Godsdienstwetenschappers wijzen ons erop dat we het ‘lichaam’ kunnen zien in verschillende vormen; op kosmisch, macro en microniveau.

In een religieus 'systeem' dient elk jaar de mythische tijd van schepping te worden herhaald, niet herdacht, maar herhaald. Dit is anders dus dan de geboorte van christus te vieren met kerst bijvoorbeeld. Christenen vieren die geboorte, maar hij wordt niet opnieuw geboren volgens de christelijke leer. (Daar zien we gelijk het heidens karakter van deze christelijke viering. De heidense grondslag van de wedergeboorte van het licht dat vervormd is naar een christelijke hoogtijdag.) Tijdens de Joeltijd wordt er door de heidenen een offer gebracht in de vorm van een man die in stukken wordt verdeeld, net als de deling van Ymir met als doel de mythische handeling te herhalen zodat er weer een hernieuwde wereld geschapen kan worden. Tegenwoordig doen we dit me een brood in de vorm van een man, symbolisch dus.

Dit ‘herscheppen’ heeft een belangrijke waarde, en zal worden blijven herhaald zodat er regeneratie kan zijn. Regeneratie en hernieuwde vruchtbaarheid. Waar de kosmos elk jaar van alles te verduren heeft gehad en er chaos en disbalans is ontstaan, wordt ook zo, als het ware, elk jaar de kosmos weer nieuw en heel gemaakt door het herhalen van de mythische handeling.

En precies dit 'heel-zijn', daar gaat het volgens mij helemaal om.

Bressen opvullen
In de heidense visie is het heel-zijn van zeer groot, of eigenlijk, van levensbelang. Heel zijn op alle niveaus. Persoonlijk, lichamelijk, maar zeker ook als familie, sibbe en gemeenschap. Alle schade die er zou kunnen optreden bij bijvoorbeeld een misdrijf of een ongeoorloofde daad van agressie zou je kunnen zien als daad tegen die heelheid. Er wordt dan een bres geslagen, schade berokkend aan het lichaam (fysiek, of in grotere zin aan het lichaam van sibbe/gemeenschap, en zelfs nog groter in de kosmos zelve).
In de Friese wetteksten is dit in de 14e eeuw nog algemeen goed. Wanneer er bressen zijn geslagen moet weer worden heel-gemaakt. Dit gebeurde op verschillende wijzen. Een agressor kon in bepaalde gevallen zelf zijn schuld inlossen door een boete te betalen. Maar ook een ander vanuit dezelfde were kon de boetedoening op zich nemen (een vader kon de boete voor zijn dochter betalen bijvoorbeeld). Op sommige vergrijpen stond de doodstraf, en meer nog...verbanning uit de gemeenschap. Zowel uit die van de levenden als van de doden.
Zoals we lazen zat er dus geen institutioneel systeem achter zo een agressor aan, maar de Friezen zelf hielden dit systeem in stand. In dit stadium waren recht en religie (met nog heidense wortels) nog innig met elkaar verbonden. De belangrijkheid van het heel-zijn is terug te herleiden tot een direct overblijfsel uit de heidense tijd. Zelfs tot vele eeuwen eerder, het gewoonterecht is hardnekkig en robuust van karakter.

Als we dit gegeven meenemen verder terug de tijd in naar de periode waarin de mensen die gedood zijn en in het veen zijn terechtgekomen, dan rijst bij mij de gedachte dat deze mensen mogelijk hun leven als offer hebben gegeven ter opvulling van een geslagen bres in de gemeenschap en dus niet per definitie als straf voor een persoonlijk vergrijp.
Het is per individu natuurlijk niet meer terug te halen waarom ze gestorven zijn, wel zijn er een aantal aanwijzingen die ik hierin wil noemen:

- Nooit gedeponeerd met grafgiften.
- De ‘slachtoffers’ hadden in verschillende gevallen geen kleding aan.
- Verschillende darmresten onderzocht waarin bleek dat er 24 uur van tevoren specifiek iets was gegeten, (rituele) voorbereiding. Vaak waren dit zaden, die in mogelijk aangetast waren door Moederkoren dat een hallucinogene werking heeft.
- Van verschillende lijken was het haar afgeschoren. Afgeschoren haar was een teken van schande.
- Sommige lijken waren doorboord met een staak door het hart.
- Anderen zijn vastgepind met staken, weer anderen bedekt met een vlechtwerk.
- Vaak verschillende verwondingen om een zekere dood te garanderen.
- Vondst van vele haaroffers in het veen. Pars pro toto.
- Verschillende soorten mensen/leeftijden/gebied. Er kan m.i. dan geen sprake zijn van een specifieke cultus, bovendien neigt een dergelijke stelling naar demonisering van onze eigen godsdiensten om ze als barbaars af te tekenen.

Vereffenaars
Deze motieven allen tezamen in ogenschouw nemende laten me tot de hypothese komen dat de mensen die hun laatste rustplaats in het veen vonden mogelijk dus niet het slachtoffer zijn geworden van een directe straffe voor iets dat zijzelf hadden gedaan, noch dat zij deel uitmaakten van een cultische handeling, maar dat hun levens werden opgeofferd als een offer van heel-making. In de gemeenschap was een oneffenheid, een angst, een mislukte oogst, een dreiging of een groot onheil (naar die motieven kunnen we slechts speculeren) niet wenselijk en gevaarlijk. Een persoon uit de gemeenschap draaide, al dan niet vrijwillig op of wellicht door vaststelling van het lot, ervoor op om deze oneffenheid te vereffenen.
Niet als 'offer' maar als 'opvulling'.
Door degene te worden die de rol van 'vereffenaar' op zich nam/kreeg, kan het niet anders dan dat door deze zware rol men buiten de gemeenschap van levenden en doden kwam te vallen. Deze persoon werd bezwaard en belast met een schuldlast, met de zwaarte van de bres die dreigde of was geslagen in de effenheid van de gemeenschap. Het heilagr, het geluk en de heelheid, moest opnieuw verkregen worden en wel door deze verzoening, het leven zelf als grootste goed. De persoon in kwestie werd dan een vogelvrije, een uitgestotene, iemand die geen deel meer kòn zijn van huis, noch haard, noch sibbe waar zowel levenden als doden deel van uitmaakten.

De staken, het vlechtwerk en de verschillende wijzen van verwondingen zorgden voor een zekere dood en een zeker ‘dood-blijven’, de geest van de overledene mocht niet gaan dwalen, noch terugkeren. De zwarte kleur van het veen, de zwarte kleur van het water, als symbool voor de onlosmakelijk daarmee verbonden dood. Een eeuwig verblijf tussen hier en daar, als heel-makers en 'orde herstellende offers' voor de levenden.

In het verleden is me al eens eerder de gedachte bekropen dat ons meest bekende meisje uit het veen, het meisje van Yde, vrijwillig of in ieder geval als dienstbaar aan haar gemeenschap vrede had met haar lot, haar dood aanvaarde.

Maar dat blijft slechts een onderbuikgevoel...
 
Door Lianne de Munck
 
Geraadpleegde bronnen:
- De magie van het alledaagse, M. Eliade, 1987
- Altgermanische Religionengeschichte, Jan de Vries, 1956 / Nederlandse vertaling door Jan Kooistra/Axnot in Heidens Jaarboek NH, 2019
- Germania, Tacitus
- Mummies in het veen, P.V. Glob, 1965 (de afbeeldingen van de detailfoto komt uit dit boek)
- De Noormannen, Thomas Froncek, 1974 (de foto van de vlechten komt uit dit boek)
- Lichaam, eer en recht in middeleeuws Friesland, Han Nijdam, 2008
- Heidense heiligdommen, Judith Schuyf, 2019
 
N.B. Persoonlijk ben ik geen fan van het tentoonstellen van lichamen of menselijke resten in musea. Voor dit artikel heb ik dan ook gekozen voor 1 afbeelding die slechts een detail te zien is van een veenlijk en niet voor een afbeelding waarop hij in het geheel wordt getoond. Dit is aan een ieder om hierin keuzes en afwegingen in te maken.

Picture
Picture
0 Comments



Leave a Reply.

Powered by Create your own unique website with customizable templates.
  • HOME
  • Wie zijn wij
  • Artikelen
  • Heidense Oorden
  • Activiteiten