Germaans Noodlot-denken Door: Lianne Kooistra In dit stuk zet ik mijn gedachten uiteen over het Germaans Noodlot-denken in verhouding tot magie en religie. Er zal mogelijk een vloed komen aan nieuwe, of al eens gehoorde woorden en termen, die je wellicht niet allemaal kunt onthouden na het lezen van mijn betoog. Maar dat is niet erg. Zie mijn bijdrage als een kennismaking met het Germaans denken over deze onderwerpen en probeer vooral niet de details te willen grijpen of begrijpen, maar probeer bij het lezen van het verhaal boven je eigen gedachtenpatronen uit te stijgen, buiten de ons allen bekende veilige kaders en hokjes. Teneinde in ieder geval iets te onthouden van de strekking en de rode draad door het verhaal. Religie, noodlot en magie Vanuit het Germaans denken zijn deze drie termen in zijn geheel door elkaar heen gevlochten, we zullen we één voor één in het verhaal tegenkomen. Om ze goed te kunnen begrijpen is het van belang dat we de individuele strengen ervan bekijken. Het is een lange en soms ingewikkelde weg om de strengen en hun verhouding tot elkaar echt in hun volle glorie te kunnen bewonderen. Geregeld als je denkt, nu begrijp ik het, komt er een extra streng bij of verschijnt er weer een nieuwe kleur in het geheel. Het is in ieder geval voor nu niet de bedoeling om na deze korte bespreking helemaal ‘klaar’ te zijn met deze onderwerpen, geenszins zelf. Voor nu stippen we een aantal belangrijke elementen aan die aan de basis liggen van de heidense kijk op deze termen. Om het onderwerp Noodlot goed te kunnen bespreken is er eerst wat ‘voorkennis’ nodig, die ik eerst zal behandelen. Het heidense ‘Zelf’, zelf- en mensbeeld Voor ons, mensen van deze tijd, met gedachten, gevoelens, emoties, verwachtingen, beelden en wetenschap van deze tijd, is het niet makkelijk om werkelijk in de huid van de oude Germaan te kruipen. Hoe zag zijn wereld- en beleveringswereld eruit? Hoe beleefde hij de wereld om hem heen, hoe zag hij zichzelf in het groter geheel? Hoe ervaarde hij goden, lot en zichzelf? Als we in dit onderwerp duiken, het Germaans denken, is het belangrijk steeds voorop te stellen dat zowel wij, als schrijvers van bronnen die we raadplegen, als ook de Germanen van weleer kinderen zijn/waren van hun tijd. Door onszelf in de materie te verdiepen proberen we zo dichtmogelijk te benaderen hoe onze voorouders in het leven en in hun wereld stonden. Hierbij is niet alleen het doel om onze voorouders proberen te doorgronden. Zeker dient dit ook om tot een zo volledig mogelijk beeld te komen dat we in deze tijd kunnen hanteren als een ‘routekaart’ door ons Zelf en kan dienen als een heidens alternatief mensbeeld in ons huidige maatschappij. Hoe keken onze voorouders naar hun ‘Zelf’? Allereerst kunnen we beginnen te definiëren wat we daaronder verstaan. We kunnen in het algemeen stellen dat het Zelf alle aspecten omhelst die ons mensen tot ‘Ik’ maken. Laten we beginnen om te stellen dat we vaak in de moderne tijd uitgaan van de begrippen ‘Lichaam’, ‘Geest’ en ‘Ziel’, de drie-eenheid, die ons ‘ik’ vormen. Deze zienswijze kunnen we herleiden tot de christelijke leer en zien we ook terug in het antroposofische mensbeeld dat Rudolf Steiner hanteert. Het lichaam is dan het tastbare, vleselijke deel van ons zijn, de geest bevat onze essentie, de levensadem, dat deel van onszelf dat voor en na de dood intact blijft, en de ziel omvat de kenmerken van het zelf die als het ware ervaringen beleeft, deze opslaat (intuïtie, geweten) en deze toepast door te voelen, willen en denken. Als we deze drieledigheid naast de bronnen leggen die ons zijn overgeleverd over het wereld- en zelfbeeld van onze voorouders, zien we dat deze opdeling in drie verre van compleet is, maar her en der wel overlapping treft. Je zult merken door kennis te maken met de verschillende onderdelen van het ‘Zelf’ die we in het reguliere beeld niet erkennen, toch verrassend herkenbaar zijn, zij het in een vermomde gedaante. De oude Germanen hadden een aantal factoren in de directe realiteit van leven die we in voorgaande nog niet zagen maar wel degelijk een belangrijke impact hadden op hun zelfbeeld. Te denken valt hierbij aan o.a. de positie die men had binnen de gemeenschap, de rol binnen de sibbe en het lot waar men aan onderhevig was. Uiteraard had ook de geloofsbeleving hierop een belangrijke stempel, men maakte deel uit van de grote cyclus van leven, dood en wedergeboorte, net zoals dat voor de voor hen waarneembare wereld van flora en fauna, maar ook van zon, maan en sterren gold. Ook de onwaarneembare wereld, de mystiek die tot de dag van vandaag doorklinkt in volksvertellingen had een veel grotere rol voor onze voorouders als voor veel mensen heden ten dage. En tot slot dienen we uiteraard het belang van de vooroudercultus in overweging mee te nemen wanneer we proberen het mensbeeld van de oude Germanen in kaart te brengen. Genoeg zaken om rekening mee te houden, maar ze zijn wel van belang, zeker om de gevonden resultaten mee te kunnen nemen naar de huidige tijd als een bruikbaar, heidens alternatief op het beeld dat als meer algemeen in onze maatschappij geldt. Door over deze materie na te denken, kom je uiteindelijk ook weer bij vervolgvraagstukken uit, te denken aan rituelen en gebruiken rondom geboorte en dood. Dit is stof voor verdere uitdieping die we hier nog niet zullen bespreken. Het heidense Zelf Het is vrij lastig, ook omdat de begrippen die we tegen zullen komen niet als een exacte wetenschap te benaderen zijn, om schematisch weer te geven hoe het heidense zielsbeeld eruitziet. De gangbare drieledige verdeling (Lichaam, Geest en Ziel) zijn niet dekkend genoeg om het heidense zielsbeeld in kaart te brengen. We kunnen meer en andere aspecten van het Zelf ontdekken die allen een eigen rol spelen. Het gaat te ver om al deze onderdelen nu helemaal te bespreken, dat is ook niet helemaal nodig om de term Noodlot te behandelen. Wel is het goed om ze gehoord te hebben en één van de termen wel te nader te bespreken. In de literatuur zijn vaak Scandinavische namen overgeleverd voor deze verschillende zielsdelen. Door de woorden etymologisch te bekijken proberen we de Nederlandse equivalent te vinden zodat de termen meer gaan leven en dichter bij onze belevingswereld komen te staan. Lijk (onbezield lichaam), Heug of Hugr (actief werkende gedachte), Haam of Hamr (omhulsel wanneer heug uittreed, vaak dierenverschijnsel), Hamingja (uitstralende geluk), Gevolg of Fylgia (vrouwelijke schutsgeest), Wod (levensadem). We pakken de term Fylgia/Gevolg eruit. Fylgia / Gevolg De fylgia is een belangrijk aspect van de ‘heidense ziel’. Ze wordt vaak gezien als een op zichzelf staande vrouwelijke entiteit die tijdens het gehele leven van een persoon aan diegene verbonden blijft. Het woord fylgia komt van het Proto-Germaanse fulgijaną, wat je kan vertalen als ‘volgen’. De entiteit is dus letterlijk je ‘gevolg’, en zal je als een dubbelganger je gehele leven volgen. Uit de literatuur kun je wel iets opmaken over de taak van de fylgia, enerzijds is deze om te beschermen/schutten en anderzijds heeft ze een voorspellende rol. Je zou kunnen stellen dat je fylgia dat stemmetje in je hoofd is die zegt ‘zou je dit of dat nou wel doen?’. Het is je meest trouwe en eerlijke raadgever die altijd het beste met je voor heeft, die dus zowel integraal deel van je uitmaakt, alsook als een individuele entiteit kan handelen. De fylgia kent twee verschijningsvormen, ze kan zich tonen als een vrouwfiguur als ook in een dierlijke vorm. De fylgia zal zichzelf niet snel laten zien aan de persoon van wie ze deel uitmaakt. Als ze er toch voor kiest dat het noodzakelijk is zichzelf te tonen dan gebeurt dat vaak in dromen of in een half slaap-half waaktoestand, veelal dus aan een ander. Een derde zal dromen over een bepaald dier en weten dat het over jou gaat. Het is daarbij de dromer die bepalend is voor de specifieke verschijningsvorm van jouw fylgia en niet de fylgia zelf, noch de persoon aan wie zij verbonden is. Het is daarom ook niet zo dat jouw fylgia altijd een havik of een beer of wat dan ook is. Het fluctueert en hangt af van degene die de verschijning te zien krijgt. Dit is dus geheel wat anders als wat in moderne tijd wordt aangeduid als ‘totem- of krachtdier’. Je kan de fylgia hiermee niet vereenzelvigen en je kunt ook niet zeggen dat jouw fylgia dit of dat dier is. Eventueel zou de haam/hamr daar meer bij in de buurt komen, maar ook dan is het echt niet één op één over elkaar te leggen met een modernistische en new-age gerelateerde term. Wanneer je zelf je fylgia treft is dat geen goed teken, de dood ligt dan hoogstwaarschijnlijk op de loer. Het zien van je fylgia wordt eigenlijk altijd als een aankondiging van een komend overlijden gezien. Ook voor de fylgia geldt dat deze vaak aan een sibbe of familie verbonden blijft. Ik kan me voorstellen dat ook je fylgia een belangrijke rol heeft op je karakter en persoonlijkheid. Met een gedeeltelijk beeld van het ‘heidense Zelf’ en de fylgia in onze gedachten, keren we nu weer terug naar het onderwerp Noodlot en de daarbij behorende termen religie en magie. Kosmische religie Het heidendom is een kosmische religie, waarbij kosmische en natuurlijke ‘wetten’ de basis vormen. Het cyclisch denken en de eeuwige cyclus van vruchtbaarheid, bloei, sterfte en wedergeboorte staat centraal, evenals de overleden voorouders een belangrijke rol spelen. Ook is er sprake van mythen en goden, de mythische verhalen geven de mens als het ware een (moraal) kompas waarlangs we ons handelen en onze gebruiken kunnen leggen. We meten ons aan de mythische tijd en kunnen erin ‘verdwijnen’ om ons verbonden te voelen met de goden, met het groter geheel en de eeuwige cyclus der ordening. Het woord religie dan, komt uit het Latijn, er zijn verschillende etymologische verklaringen te geven aan deze term, hierbij te denken valt aan ‘kloosterorde’, ‘afzondering van de wereld’ en in weten gebonden’, maar vinden hun herkomst wel altijd binnen het christendom. Er galmt een zekere mate van striktheid ( het opvolgen en naleven van regels en wetten) door het woord religie. Een ander woord dat min of meer dezelfde betekenis heeft, maar dichter bij onze taal staat is ‘godsdienst’, dat ‘in dienst staan van god’ zou kunnen betekenen en overigens ook wordt aangemerkt als betekenis van het woord religie. Beide termen dekken echter beiden niet het Germaans denken, want wij staan niet in dienst van een god of goden en het naleven van leefregels is ook niet de uitgangspositie van het heidendom. Een geloof, of een geloofssysteem, die term benadert veel meer hoe het Germaans denken en de visie op de wereld in elkaar steekt. Het woord ‘geloof’ vinden we in oudere vormen door de Germaanse talen heen met de betekenis ‘vertrouwen’ en is nauw verwant aan het woord ‘lief’, en daarmee je kan stellen dat het de betekenis draagt ‘ zich iets lief of vertrouwd maken’. En dat is het kernwoord waar het om draait, vertrouwen. Aan de basis van het Germaanse denken ligt niet het vertrouwen in een godheid, maar in een kracht of macht zo je wil die daar nog achter steekt; het Noodlot. We zijn gewend om bij het horen van dit woord te denken aan vreselijke gebeurtenissen, het heeft een negatieve smaak gekregen. Maar als we even een uitstapje naar het Duits maken, dan vinden we daar de vertaling ‘Schiksal’, en jawel, in het Nederlands kennen we precies ook een woord dat heel erg goed een tipje van de sluier geeft wat de betekenis ervan betreft, namelijk ‘schiksel’. Noodlot Toch blijven we bij de term Noodlot, schiksel nemen we mee in gedachten. Door alle oude bronnen heen leren we het een en ander over het denken, maar zeker ook over het geloven der Germanen. De Noordse bronnen uit Scandinavië zijn hierin talrijker, maar je kunt toch stellen dat de West Germaanse bronnen kwalitatiever zijn omdat ze vaak nog ouder zijn, maar ook minder vertroebeld door o.a. christelijke invloeden. We leren dat de Germaan in alle gevallen altijd uitging van het geloof in een ‘groter geheel’ waar alles en iedereen, inclusief de goden, aan onderworpen is, het lot dat voor een ieder vastligt, vanaf de geboorte af aan tot de laatste ademtocht. Voor wat wij tegenwoordig Noodlot noemen in onze taal, kennen we over het Germaanse gebied een grote verscheidenheid aan woorden, waaronder de term ‘Wyrd’ in het (Oud) Engels en het Oud Noorse Urdr, die beiden teruggaan op het proto-germaanse werkwoord ‘weorÞan’, waar ook ons woord ‘worden’ van komt. Vaak wordt de vergelijking gemaakt met een weefgetouw, dat best treffend is om een beeld te krijgen van hoe dat ‘groter geheel’ in elkaar steekt. Je zou je een intens groot weefgetouw kunnen voorstellen met daarin vele draden, elk mens zijn of haar unieke draad die deel uitmaakt van het grote schiksel. De vorm, textuur, kleur en ook de lengte van je draad is je bij de geboorte gegeven, jouw lot. En al die draden maken tot het schiksel, tot het noodlot. Alles en iedereen is aan elkaar verbonden. Maar ook de loop van de tijd, het grote schiksel ligt min of meer vast, het weefwerk is ‘neergelegd’, bestemd en de loop van de gebeurtenissen zullen verlopen zoals het lot het heeft beschikt. Vele elementen hebben invloed op jouw draad, op jouw lot. Denk aan het gezin waar je uit komt, de tijd waarin je leeft, de streek waar je geboren wordt, maar ook is van belang welke ‘fylgia’ met jou zal optrekken gedurende je leven (die overigens ook weer aan je familie gekoppeld kan zijn). Deze fylgia heeft bepaalde eigenschappen, een bepaald karakter, kan gelukbrengend zijn, of juist minder, en heeft daarmee ook een belangrijke invloed op je lot, op je draad. Een term die we niet mogen overslaan bij deze introductie is het Oudnoorse ‘ørlög’, dat van het proto-germaanse zelfstandig naamwoord *uʒ-laga afkomt en terug gaat tot het werkwoord *alðra-laʒan (samentrekking van *alðran en *laʒan; *alðran is dan ouderdom/leeftijd, *laʒan is dan laag of vorm dat terug te herleiden is tot het werkwoord *laʒjanan, dat neerleggen betekent). Veel moeilijke woorden, die in feite willen zeggen; ‘de tijd der leven’. In de Edda staat dit woord dan ook aangeduid als datgene dat een nieuw geborene meekrijgt, en datgene dat Frigg van eenieder wel kan zien maar nooit zal uitspreken. Ørlög kan dan wel hetzelfde klinken als ons oorlog, in onze taal is deze betekenis echter allang verdwenen, hiervoor in de plek is het woord ‘lot’ passender, het noodlot maar dan op persoonlijk niveau, jouw draad dus, in dat grote Schiksel. Dit is de basis van het Germaanse lotsdenken, het vertrouwen dat dit schiksel in balans is, dat het bestemde ook bedoeld is, dat het goed is zo. Dat er geen ontkomen aan is, dat de loop van de dingen onvermijdelijk is. Soms lijken zaken vreemd, noodlottig ook, maar de Germaan gaf zich eraan over, schikte zich actief in zijn lot. Deze manier van denken geeft een bepaalde rust over je, je vertrouwt erop dat de koers van je leven min of meer bepaald is, maar dat je zelf door je eigen keuzes nuances kan aanbrengen. Natuurlijk komen er in elk mensenleven pieken en dalen voor, maar die zijn heel goed te doorleven wanneer je vertrouwt op dat voorbestemde lot. Zo was zelfs de dood eer- en aanvaardbaar, zelfs als dit een vroeg sterven moest betekenen. Persoonlijk of onpersoonlijke Noodlot De Germaanse woorden zijn ‘het geschapene, bestemming, het toegemetene, etc.’ laat een onpersoonlijke macht aan het roer. ‘Het is bestemd’, klinkt als een onpersoonlijke uitdrukking, waar zelfs de goden en het eind van de wereld in de vorm waarin wij haar kennen aan onderworpen is. Er wordt geen naam gegeven aan een iets of iemand die hierachter zou kunnen zitten of die er een waarom om geeft. Het is gewoon zo. Maar toch, we hoorden zojuist de term ‘Urdr’ al voorbij komen. En ja, dat is de naam die één der nornen heeft gekregen. Samen met Verdandi en Skuld vormen zij in de Edda het gedrieën der nornen, de schikgodinnen, lotsgodinnen, zij die volgens het opgetekende beschikten over het lot der mensen. Dat geeft een ander beeld, een persoonlijker gevoel. Dat zij met hun drieën iets hebben bedacht en in elkaar hebben geweven dat was, is en komen zal. Want het drietal wordt vaak in verband gebracht door hun namen etymologisch te willen verklaren, met de drie aspecten van tijd, verleden, heden en toekomst. Maar zoals wel vaker, de Scandinavische vertellingen zijn niet per definitie de meest ‘heidense’, we weten dat ze in een andere tijd en context zijn geschreven en in zekere mate ook overgepoetiseerd zijn. We weten intussen dat het woord Urd, veel ouder is dan bijvoorbeeld de naam Skuld. We mogen hieruit des te meer begrijpen dat de gedachte van een onpersoonlijk lot ouder is dan de voorstelling der nornen, hoe mooi hun beeld dan ook mag lijken. Magie Van alle tijden is het verlangen van de mens om zijn lot te kennen, maar een blik in de toekomst is aan de meesten van ons niet besteed. Er zijn altijd en overal mensen geweest die ‘gezegend’ zijn geweest met het ‘tweede gezicht’. Mensen die als het ware onaangekondigd beelden of visioenen krijgen en dus wel die blik in de toekomst te zien krijgen. En naast de mensen wie deze onverwachte gezichten doorkrijgen, zijn er ook te allen tijde mensen geweest die heel actief, en niet zelden zonder externe hulpmiddelen (van het duiden van de vlucht van vogels, het raadplegen van runen, het ‘uitzitten op (graf)heuvels, tot het zingend wekken van de doden voor inzichten) zochten naar deze beelden; zieners en völva’s. Juist zij stonden in hoog aanzien, werden geraadpleegd voor belangrijke gebeurtenissen, omdat het noodlot van zo groot belang was. Dit noodlot mag in de meeste gevallen dan wel zijn aanvaard, natuurlijk is het net zo goed van alle tijd dat men zich tegen het onvermijdelijke zou willen verzetten. Zeg een ziekte die iemand overkomt, een zwangerschap die uitblijft, een moeilijke ruzie te beslechten, etc. dan kan het zomaar zijn dat je helemaal niet wil dat de dingen zo uitpakken zoals ze lijken te zijn voorbestemd in het lot. Want waren het niet Odin en Frigg zelf in de mythe van Baldr’s Droom die beiden probeerden om het lot wat hun geliefde zoon stond te wachten probeerden te veranderen… Wat dan? Wat te doen in dit soort gevallen wanneer je het onvermijdelijke zou willen veranderen? Dan waren er de magiërs, zij die wisten van de draden van het schiksel, zij die wisten hoe je die draden kon manipuleren, die wisten hoe je ze kon herschikken, de draden kon verplaatsen in dat grote web; hoe het noodlot kon worden bestreden. Magie in deze sfeer is ingrijpend en zeer verregaand. Het verkeert in andere sferen dan sympathische magie, dat eerder al even werd genoemd bij het dansen op de akkers om vruchtbaarheid af te dwingen bijvoorbeeld. Deze magie trekt hier aan een draadje, en laat het hele web meetrillen. Zijn dan de gevolgen voor een sterveling wel te overzien? En met deze gewetensvraag sluit ik mijn verhaal af. Ik hoop de termen niet door je hoofd tollen en ik wil je zeker uitnodigen om de materie in je door te laten werken. Wanneer je nu of in de toekomst vragen over het onderwerp hebt, stel ze zeker. Het is niet een onderwerp dat je na 1 keer lezen gelijk kan doorgronden, laat staan implementeren. Maar toch, het zal niet de eerste keer zijn dat iemand die leert door de Germaanse bril naar de wereld en het lot te kijken een bepaalde vertrouwdheid en vertrouwen meester zal worden. Voor dit stuk heb ik voornamelijk geput uit de bronnen: - Altgermanische Religionsgeschichte van drs. Jan de Vries en - 'Der Germanische Schiksalglaube' van Walther Gehl
0 Comments
Voorjaarsgebruiken
(over Lente-, Ooster-, Ostara- of Paasgebruiken met heidense wortels) Door Lianne Kooistra …Ik herinner me nog goed de dag dat ik met een fijne groep mensen op of rond de Lente-evening een aantal jaren geleden van de Tankenberg naar beneden liep. Het grondwater borrelde wulps en wellustig op uit de aarde. De stuwende kracht van het lentewater was dusdanig groot dat er zich hele stroompjes vormden die langs de heuvel naar beneden kronkelden. Een bijna onweerstaanbare drang voelde ik om mijn kleding uit te trekken en door deze stroompjes te gaan rollen en me helemaal te baden en te verkwikken in dit heilige lente- levenswater van de godin Tanfana die daar woont. Zo ver kwam het niet, maar de toon was wel gezet. Lentekriebels en het verlangen naar verfrissend water dat me naar het nieuwe voorjaar zou geleiden… De lente-evening dient zich aan, vandaag 20 maart 2022, zijn dag en nacht even lang zoals we weten, en uiteraard is het ook bijna Pasen. De tijd van voorjaarsgebruiken breekt aan! Hoe heerlijk zijn die om in te duiken! En dan niet alleen in geschreven taal; het lezen en verzamelen van folkloristische onderzoeken en verslagen uit vaak voorbije tijden en het schrijven van informatieve stukjes. Nee, juist ligt de uitdaging in de vertaling naar het hier en nu. Hoe neem ik de opgedane kennis mee met mijn gevoel, met dat stuwende oergevoel dat ik hierboven aanhaalde. De Winter drukte me als een ware meester deze les op m’n neus; deze twee, kennis en beleving móeten wel samengaan. De ene kan niet zonder de ander, sterker nog, ze bekrachtigen elkaar ten volle. Daarom dit schrijven, een verzameling van folkloristische gebruiken en de wijze waarop ik, wij mag ik in deze zeggen, Ax en ik, maar ook met onze lieve Swesaz-mensen, uiting geven aan de heidense lentegebruiken in deze tijd. Bij deze de handreiking om met ons mee te lezen, leren en beleven… VRUCHTBAARHEID Natuurlijk draait ALLES rondom de lente gebruiken duidelijk om de hernieuwde vruchtbaarheid en verjonging in de natuur. Alles staat op het punt uit te barsten en dat uit zich uiteraard in de volksgebruiken en opvattingen die onder het volk leefden, zeker toen zij een jaar of 100 geleden nog veel dichter bij en met de cyclus van de natuur leefden. We zien een aantal opvallende elementen terugkomen in de studies over voorjaarsgebruiken, die ook in deze tijd al herhaaldelijk door diverse mensen weer worden gebezigd, of waar men al bewust mee bezig is. Te denken valt aan het gebruik van (jong) groene takken in huis, eieren en natuurlijk de sterspeelster een/de Lentegodin Ostara. Maar wat te denken van het gebruik van water, ommegangen en processies, paasvuren en as en ook draaiburgen of labyrinten. Onze voorouders kenden rijke tradities als het om het toejuichen en verwelkomen van de lente gaat. Een aantal daarvan heb ik geprobeerd te vangen in dit schrijven. Om allereerst terug te komen op mijn herinnering aan het verlangen om me te wentelen in het opborrelde water tijdens de lente-evening op de Tankenberg, is dit niet geheel onlogisch te verklaren daar we zien dat het een oeroud gebruik is om op de paasmorgen zwijgend water te putten, uit een bron of uit stromend water. Dit water zou dan niet bederven en het water dat gedronken wordt sterkt zelfs de gezondheid. Water dat op heilige tijden geput wordt en wel onder specifieke voorschriften (zwijgend) wordt wel ‘heilawâc’ of ‘heilwaege’ genoemd, en geldt als bijzonder geneeskrachtig verjongend en levensbrengend. Niet onbelangrijk in deze, is dat bronnen en stromende wateren sowieso bij de Germanen al als ongelijksoortig, en dus als heilig, golden. En op sommige specifieke momenten in het jaar, zoals nu in het voorjaar, werd dit nog eens extra benadrukt. De (vroege) kerk heeft in haar poging de heidense gebruiken om te buigen naar christelijke, ook rondom het gebruik van water natuurlijk een duidelijke stempel proberen mee te geven. Wijwater en de doop, waren zeker geen nieuwe gebruiken voor onze heidense voorouders. En jawel, juist ook met Pasen wordt er wijwater gezegend dat men mee naar huis kan nemen en in het komende jaar kan gebruiken om het huis mee te reinigen/wijden. Dit gebruik ligt dan ook aan de basis van van de openbare samenkomst van Swesaz op 16 april, waar we de Willibrordusput in Geijsteren zullen aandoen. (Onder het kopje activiteiten vind je meer info over dit evenement) En er zijn meer heidense gebruiken die naklinken in kerkelijke vorm, ook in het voorjaar. Natuurlijk denken we dan aan de Palmpasen takken, met vaak een broodhaantje bovenin in de boom (denk aan de haan die volgens de Edda bovenin de Yggdrasil zit.), die kinderen in heel het land zo mooi mogelijk maken en ermee door de straten lopen. Het doet denken aan de kerkelijke processies, waarbij de sacramentsprocessie doorgaans als de belangrijkste wordt genoteerd en die ook, nog net, in het voorjaar plaatsvindt. Deze processies zijn terug te voeren op de ommegangen die in de lente plaatsvonden in de voorchristelijke tijd. We kennen wellicht de woorden van de romeinse geschiedschrijver Tacitus wel die gewag maakt van een belangrijk evenement bij de Germanen; de Nerthus viering. Na haar op rituele wijze van haar eiland te hebben gehaald, wordt zij in een wagen door ossen getrokken, rond de akkers en velden geleid om vruchtbaarheid van het land af te smeken. De geschiedschrijver moet hierbij denken aan de Isis-cultus die hem bekend is, daar ook zij in een scheepswagen wordt rondgedragen. Carnavalsoptochten doen hier ook sterk aan denken, uiteraard is de vorm nu totaal veranderd. Ook de ‘paasos’ ging getooid met kransen en bloemen in veel dorpen tot de tweede wereldoorlog vaak nog rond, ook dit gebruik zou je nog kunnen zien in het licht van overgebleven voorchristelijke gebruiken. Gewijde groene ‘palmtakken’ werden/worden meegegeven door de kerk aan de bezoekers tijdens de paasdienst. Palmen? Nee, het waren buxus-takken, van die takken die heel het jaar door groen blijven en ook nu weer in de huizen als sympathisch magische herinnering de huizen kleurt met de kleur van voorjaar. De takken die werden meegegeven werden op het dak, schoorsteen en schuren geplaatst. Niet alleen ter decoratie, nee nee. Ze weren onheil en bliksem af! Boeren namen de groene takken ook mee op een rondgang om hun akkers, tekenden er kruisje mee in de aarde en planten op het kruispunt van de twee lijnen de tak in de grond. Zo was ook zijn veld beschermd en mochten de gewassen goed groeien. De processie, ommegangen met scheepswagens en de groene takken, brengen me in gedachten nog verder terug in de tijd, en de petrogliefen uit Zweden komen me voor de geest. Ik denk aan de vele schepen die er zijn afgebeeld, waarvan er ook verschillende zijn die duidelijk een boompje aan boord hebben. Hoe mooi is dat! Ik kan me zomaar heel goed indenken dat processies met symbolen en zinnebeelden al sinds mensheugenis deel uitmaakten van het Germaanse geloofs- en volksleven. Die processies en ommetochten zien we ook terug in het vlöggelen dat in Ootmarsum gebezigd wordt. Op Paaszondag trekt er een lange stoet mensen, hand aan hand door het dorp, langs een vaste route die tevens rond de stiepels van verschillende boeren schuren gaat maar ook door huizen en cafés heen. De Poaskearls, 8 jonge mannen uit het dorp, gaan voorop. Aan het eind van de ommegang verzamelen alle deelnemers zich op de Paaswei waar ’s avonds het Paasvuur ontstoken wordt. Niet alleen geldt dit bijzondere gebruik als een paasgebruik, maar is ook aan te merken als een inwijdingsrite. De jonge mannen staan op het punt een nieuwe levensfase toe te treden, waar zij deel gaan uitmaken van de volwassen mannen en laten na een bepaalde periode bij de Poaskearls te horen, hun jeugd definitief achter zich. Toponiemen als paaswei, paasbergen en paaskolken kom je overigens wel vaker tegen. Dit zijn veelal plekken waar van oudsher de Paasvuren werden ontstoken of waar paasspelen (vaak spellen met eieren) werden gehouden. Door de bijzonderheid van dit rituele gebruik dat men nu onder de noemer katholiek schaart, het vlöggelen, komen er jaarlijks veel toeristen op het dorp af, waardoor het intussen een gemêleerd gezelschap is geworden dat deelneemt aan het gebeuren. Uiteraard mag dat de pret niet drukken, maar het zal allicht de authenticiteit enigszins hebben aangetast. Van het vlöggelen, naar een andere spiralende beweging; onze vriend Farwerck legt een verband tussen het voorjaar en trojaburgen, erg interessant. Trojaburgen zijn labyrinten met een specifieke vorm en toepassing. Om voor trojaburg door te gaan, moet een labyrint voldoen aan de volgende omschrijving; ‘een figuur waarbij men telkens bijna een gehele cirkel doorloopt om dan, omkerende, een iets kleinere cirkel eveneens bijna geheel te doorlopen, om daarna, telkens weder omkerende en hetzelfde proces enige malen herhalende, tenslotte het middelpunt te bereiken.’ Zowel de uiterlijke vorm als het woord trojaburg (draaiburg) laten al zien dat er ‘beweging’ in het figuur zit, en wel is dit heel goed mogelijk terug te herleiden tot specifiek de beweging in de vorm van een dans, (rei)dansen in het bijzonder. En nou wil het dat specifiek deze dansen veelal in verband worden gebracht met het voorjaar! Natuurlijk kennen we de paasvuren, die ik net al even noemde. Het verbranden van de winter enerzijds en het gunstig stemmen van het voorjaar met rook en as daarna anderzijds, zijn belangrijke handelingen die meegekomen zijn naar onze tijd en zelfs de kerk zijn ingedoken als in bijvoorbeeld de paaskaars. Niet ongebruikelijk was het in vroeger tijd om met de as van het paasvuur de gezichten zwart te maken en de as uit te strooien over de akkers. Uiteraard beiden bedoeld om vruchtbaarheid te stimuleren. Er is genoeg geschreven over eieren, hazen en zelfs over lentegodin Ostara. Wat ik eraan wil toevoegen is dat waar het Ostara betreft, het goed te weten is dat er wetenschappelijk op twee manieren naar haar kan worden gekeken. Ofwel er was bij onze voorouders een lentegodin bekend met de naam Ostara, ofwel zou het mogelijk zijn dat godin als het ware een personificatie is geworden van de lente-evening, ‘Ooster’. Ooster, wat bij onze buren nog de meer gangbare naam is voor Pasen; Easter en Ostern, gaan etymologisch terug op Eostre, de godin van de dageraad. Wij kiezen er in ieder geval voor om de lente-evening aan te duiden met Ooster, waarin lieflijk ook de naam van deze vermeende godin schuilgaat. Want hoe dan ook, de lente is magisch en prikkelt de zinnen. Alles staat op het punt om, bijna orgasmisch, uit zijn voegen te springen om tot een ware uitbarsting van geur en kleur te komen. Wij waren vandaag op praktische redenen vandaag al vroeg in de veren, maar kregen wel een heerlijke beloning van een prachtige zon die het oosten rees. Tijdens onze besloten Swesaz-viering volgende week, zullen we ruimte hebben om gezamenlijk de ervaring van het bewegen in een trojaburg te beleven en voor zeker zullen ook deze dag eieren niet ontbreken. Door heel bewust na te denken over de handelingen rondom Ooster en ze tegen het licht van opgetekende gebruiken te leggen, proberen we met alle liefde en toewijding een meerwaarde van zoveel mogelijk authenticiteit te creëren, een voortzetting, van wat onze voorouders eeuwen al zo belangrijk vonden. Het ervaren is belangrijk, alleen kennis gaat niet in je ziel en zinnen kriebelen, maar andersom werkt voor ons ook niet. Kennis en belevenis gaan hand in hand, en zo maken we de cirkel weer rond Voor een thuis-viering staan er hopelijk genoeg handvatten in deze tekst waar je zelf mee aan de slag zou kunnen. Een trojaburg/labyrint kun je goed in je tuin maken met wat hulpmiddelen en het speels bewandelen/bedansen, een ei kun je in de aarde begraven om algehele vruchtbaarheid te bevorderen en in een beek of bron wat water tappen op de Ooster of Paasdagen en jezelf/elkaar eens flink (ritueel) nat maken, zijn alvast een aantal heel fijne ‘historisch correcte’ handelingen om Ooster te beleven. Geraadpleegde bronnen: - ‘Met de goastok door Twente en Salland’, D.J. van der Ven - ‘Nederlandse Volkskunde’, Dr. Jos. Schrijnen - ‘De Germaanse Oudheid’, Prof. Dr. Jan de Vries - ‘Altgermanischer Religionsgeschichte’, Prof. Dr, Jan de Vries - Noordeuropese Mysteriën en hun sporen tot heden’, F.E. Farwerck - ‘Nederlandse Volksgebruiken’, H.C.A. Grolman - ‘Onze seizoensfeesten’, J. Rasch - ‘Ons Volk’, jaargang 1932 - ‘Wijze vrouwen en godinnen’, Aat van Gilst Lessen over boeken, 'totemdieren' en Germaanse zielen-dieren
Door Lianne Kooistra Op een dag leerde ik de les dat niet alles wat ik tot dusver had gehoord, gelezen of 'geleerd', ook echt te staven was aan enige bron. Op een dag leerde ik dat ik dingen verkeerd onderwezen had gekregen, of waarbij de context onjuist of niet volledig was. Dat was een rot moment. Punt. Want toegegeven, erkennen dat je vage dwaallessen had aangeleerd als zijnde correct, dat is balen en vervelend. En je voelt je er een beetje stom door. Nou ja, kan de beste overkomen zeggen ze dan. Wat wel mijn geluk is geweest over de jaren heen, 37 ben ik er nu, is dat ik voor zover ik me kan herinneren altijd al wel een net iets meer dan gemiddelde dosis heb gehad van eigen-wijsheid en koppigheid. Ook het comfort van alleen in dingen staan had ik gelukkig al aangeleerd. Wat maakte dat niet mijn hele systeem 'om' hoefde, scheelt weer. Want ik had heus niet alles wat me verteld was klakkeloos aangenomen, ik had gelukkig al vaak genoeg zaken in twijfel getrokken en mijn schouders voor dingen opgehaald. Wat de les wel bracht, was om te 'leren leren' en 'leren interpreteren'. Waar ik altijd iemand was die voornamelijk haar gevoel volgde, kwam er een dimensie bij die me uitdaagde om ook theoretische kaders te onderzoeken. En jawel, boeken open te slaan. Moeilijke boeken, oude boeken, bijna uit elkaar gevallen, muffe boeken, Duitse boeken. Boeken in de kast van mijn lief en nu echtgenoot, die bij hem al decennia in zijn kast stonden. Belangrijke boeken over de meest interessante onderwerpen die hij me haarfijn wist aan te wijzen en uit zijn hoofd wist samen te vatten. Een nieuw hoofdstuk begon. Eén waar de boeken als een weefraam werden en waar mijn gevoel, mijn ervaringen en mijn intuïtie doorheen gevlochten mochten gaan worden. Een uitdagende klus, een heidens karwei, waarbij ik het gevoel had niet zelden alleen in te staan. Want ja, ik ben nou eenmaal een meisje en mijn lief is een jongen, we ervaren dingen nou eenmaal niet op dezelfde manier. Zo kwam het dat ik bij het gaan door die boekenkast tegen meesterlijke werken aanliep van ware grootmeesters op het gebied van Germaanse volkskunde, cultuur, heidendom, taal, religie. Ik noem hier Jan de Vries, Victor Rydbergen, Dumezil, Farwerck maar ook andere zeer verdienstelijke boeken kon ik lezen en doorbladeren van onder meer D.J. van der Ven, Jos Schrijnen en S.J. van der Molen. Nu ik inleidend heb omschreven hoe het komt dat ik weleens 'scherp' uit de hoek kom, kan ik verder naar het onderwerp dat ik eigenlijk wilde bespreken; totemdieren. 'Totem' znw. m. ‘meestal in diervorm gedachte beschermgeest van een stamʼ < ne. totem (sedert 1760 bekend) < algonkin (Chippeway) ototeman, een afl. van ote ‘geslacht, familieʼ. Lees je mee? Het woord 'totem' is van Noord-Amerikaanse origine. Dat geeft niks natuurlijk, maar toont wel aan dat we compleet de context missen van het gebruik van dit woord, aangezien zeker 99,99% van ons hier in Nederland wonende mensen geen autochtone Noord-Amerikanen zijn. En toch, het woord totemdier of krachtdier, die in de (spirituele) spreektaal nagenoeg over elkaar heen te leggen zijn, kent iedereen. En helaas moet ik zeggen, worden de termen volledig gebruikt voor verschijningen die niet over totemdieren gaan. Onze eigen folklore en mythen zijn geworteld in Indo-Europese religieuze voorstellingen van (geestes)dieren. We doen ze, en onszelf, te kort als we het beestje niet bij de juiste naam noemen. Ook ik heb ervaringen gehad waarin ik oog in oog stond, zijnde het in de geest, met een aantal specifieke dieren. Paarden, elanden, hagedissen. Al deze ervaringen had ik in min of meer droom- of slaap/waak toestand, in al dan niet geleide meditaties, maar ook in stille momenten of letterlijk in gedroomde dromen, tot zelfs zeer recentelijk. Het waren bijzondere ervaringen, die ik in retro-perspectief kan bezien als zowel psychologische als geestelijke 'ontmoetingen' die van verschillende betekenis waren. Maar geen een keer ontmoette ik 'mijn totem- of krachtdier', en ook geen een keer ontmoette ik mijn 'fylgia'. Een 'wat' zul je je wellicht afvragen bij het lezen van het woord fylgia? Vanuit de heidense gedachte bestaat het 'ik' uit veel meer delen dan de 3 door de moderne westerse mens aangemerkte lichaam, geest en ziel. In ons boek, waar we hard aan werken, zal ik en zullen wij, uitgebreid en uitvoerig ingaan op het heidense zelf, voor hier volstaat het om duidelijk te maken dat de fylgia één van de onderdelen van de ziel is en laten we ook nog 2 andere termen de revue passeren. Vrij vertaald betekent 'fylgia' volgster. Het is dan ook een deel van het zelf dat de mens als het ware het hele leven volgt. In essentie is de fylgia een vrouwelijk geesten-wezen dat tevens de vorm van een dier kan aannemen. Dan zijn we er toch, daar heb je je totem, zou je kunnen denken... Niets is minder waar, en hier komen we op een belangrijk punt. De fylgia zal zich niet aan haar 'eigen mens' tonen, ze laat zich niet zien, ook niet in dier-gedaante, maar enkel laat zij zich heimelijk horen. Zij is dat stemmetje in jezelf, dat tegen je fluistert, 'zou je dat nou wel doen?'. De fylgia is je schutsgeest en haar belangrijkste taak is om jou te schutten tegen onheil en heil aan te trekken zodat je heel kunt zijn. Er zijn een aantal uitzonderingen en vertoont de fylgia zich wel, veelal aan een derde persoon, en dan met name in dromen of droombeelden. Dit gaat op de bijzondere wijze dat die derde begrijpt dat het om jou gaat. Voorbeeld; Ax droomt van een beer en een hondje. Door de manier en de setting van de droom begrijpt hij dat hij droomt over mij en mijn dochter. Onze fylgiur, die van mij en mijn dochter, zoeken in de geest van Axnot naar beelden en vormen, dierverschijningen, waardoor hij begrijpt dat het over ons gaat. Ze zeggen iets over het karakter van ons, hoe Axnot ze ervaart. Maar droomt bijvoorbeeld één van mijn vriendinnen over mij, dan zal mijn fylgia zich aan haar openbaren als een poes, ree of ander aardig dier. Droomt iemand die mij niet zo aardig vind over mij, dan zal hij of zij mij wellicht herkennen in een spin of naar insect. Mijn fylgia heeft dus geen vaste vorm, ze heeft het vermogen zich aan te passen aan de 'ontvanger' van de boodschap of droom. Daarbij komt ook nog, dat iemand zelf zijn eigen fylgia dus niet zal ontmoeten. Dit is enkel voorbehouden aan iemand die spoedig sterven zal. En ook dan zal de fylgia zich niet tonen als dier, maar in haar vrouwelijke geestenvorm. Nou, dat is wel wat anders dan het vertrouwde beeld van totem- of krachtdier he? Daarbij geldt ook nog eens, zie de beschrijving uit het etymologisch woordenboek hierboven dat een totemdier dus geen 'persoonlijk' dier is waar men zich tot aangetrokken voelt, maar een geesten-dier dat hoort bij een stam of familie. Dat horen we maar zelden in onze contreien tegenwoordig, dat een dier door het gezin of de hele familie wordt geëerd. Ook in die zin is het gebruik van de term dus niet juist. Wel hebben we nog een andere Germaanse schutsgeesten die zich zou kunnen tonen als dierverschijning. We hebben het hier over de 'hamr', een term die te vertalen is als 'haam'. Heel kort door de bocht kunnen we stellen dat de haam de essentie van onze ziel is, die zich een lichamelijke vorm heeft aangemeten. Lees het woord 'lichaam' eens, lic-haam. Lijk en haam. Letterlijk betekent het woord haam dan ook ‘omhulsel’ en komt van het Proto-Germaanse ‘hamo’ dat bedekking of huid betekent. Hamr/haam is de term die we geven aan de soms dierlijke vorm wanneer de hugr, dat is iemands actieve gedachten, uittreedt, bijvoorbeeld tijdens de slaap of tijdens in een trance toestand. In verschillende sagen en vertellingen wordt gewag gemaakt van een diertje dat uit de mond van een slapend persoon kruipt en de nacht inwandelt om avonturen te beleven. Ook kennen we wel de verhalen over heksen die in katten veranderen, hun pootje bezeren tijdens nachtelijke uitstapjes en de volgende morgen als mens ook weer een geblesseerd been hebben. Onze geest is niet gebonden aan ons menselijk lichaam en kan in specifieke situaties uittreden en zich een dierlijke vorm aanmeten, shape shiften. Wanneer de hugr tot hamr wordt is de persoon in kwestie (of zijn relatieve zielsdelen) bepalend in welke diervorm dit zal zijn. Wellicht ligt dit al bij geboorte (lot) vast welk dier dit is, maar misschien is dit ook wel situatie afhankelijk. Maar ook hier kun je dus geenszins stellen dat een specifiek dier iets uitstraalt naar jou, waar je kracht aan kunt ontlenen. Het is omgekeerd. Het is de complexe menselijke geest, en wel in sibbeverband, in haar verscheidene delen, die zich in geestelijke diervorm kan manifesten. Bij een totem- of krachtdier gaat men uit van de uitstralende kracht van het dier naar de mens toe, maar in onze overleveringen is dit dus niet aan de orde. Ik wil in dit verband nog één term onder de aandacht brengen, en wel 'hamingja'. De hamingja kan worden omschreven als een ‘meereizende’ geluks- en beschermgeest door tijd, ruimte en generaties heen, die bij de geboorte in het vlies rondom het kindje zit en tijdens zijn leven met hem meereist en tevens vormen van dieren kan aannemen wanneer hij zich aan anderen vertoont en, heel belangrijk, geluk laat uitstralen naar de mensen om hem heen. Deze meervoudige betekenis van de term hamingja maakt het enerzijds tot een lastig te doorgronden begrip, en anderzijds tot een tot de verbeelding sprekend zielsdeel dat in ons allen huist. Wat we tot slot niet moeten vergeten is dat dieren ook in onze streek in en onze kosmische Indo-Germaanse religie en tradities van grote waarde zijn. Dieren hebben een belangrijke rol in de mythen en vormen met ons de bewoners van de werelden. Groot ontzag hebben we voor de heiligheid van dieren als paard, wolf, raad, ever, hert, hond, koe. Bijzondere wezens die tot onze psyche en onze geesten spreken, door hun mystiek en symboliek, waarmee ze zijn omgeven. Dat we dieren dromen en in droombeelden zien, die noch fylgia, noch hamr, noch totem zijn, is daarom helemaal niet zo verwonderlijk. Afbeelding: 'Wolf Maiden' van Pantovola De Ravenseik van Erle (Noordrijn-Westfalen, DE)
Door Jan Kooistra Tot ik nog een jong gestudeerde was, was ik ervan overtuigd dat christenpredikers als Bonifatius, die vol venijn en rigoureus te werk gingen, alle heilige bomen van onze heidense voorouders gekapt zouden hebben. Ik vond wel heel oude bomen in ons landschap en ook bomen die plekken markeerden die terug te herleiden zijn op cultussen uit voorchristelijke al dan niet syncretische tijd, een aantal noem ik er al in mijn artikel over de linde. Maar dat ik nog bomen zou vinden die nu nog leven en alle tijden, ja zelfs de bijlen van de christenpredikers, hebben doorstaan en nu nog op hun aloude heidense plek van samenkomst staan, ja zelfs nu nog middelpunt zijn van een dorpsgemeenschap, dat had ik niet verwacht. Mijn verbazing was dan ook groot toen ik wat jaren terug samen met mijn vriend Gijsbrecht op doorreis, de Ravenseik van Erle ontdekte. Samen met Lianne heb ik me deze zomer nog eens vergaapt aan dit oeroude levende wezen. Erle Erle is een dorpje net over de Nederlandse grens, ongeveer 15 km onder Borken. De streek waarin Erle zich bevindt kan Saksisch genoemd worden, deze koloniseerden het gebied vanaf de zevende eeuw. De eerste keer dat Erle opduikt in geschreven bronnen is pas in de 12de eeuw in een goederenlijst van het klooster van Werden. Maar zeker al lang daarvoor moet de boom en zijn directe omgeving al een belangrijke regionale functie gehad hebben die in de heidense cultus gelegen moet hebben. Wodan Met de Ravenseik gaat het om een zomereik van ongeveer 1300 jaar oud, maar uit de dikte van de boom willen sommigen afleiden dat er nog een paar honderd jaar bij kunnen. Daarmee is het één van de oudste bomen van Duitsland. De naam ‘Ravenseik’ kan er op duiden dat de boom aan de ravengod Wodan, de Germaanse oppergod gewijd was. Ook de naam ‘Asenkamp’ voor de waarschijnlijk destijds omheinde omgeving van de boom, wijst daar op. Met de benaming ‘Asen’ of ‘Ansen’ werden de goden in de heidense tijd aangeduid. Den vrijen stoel De boom moet in de tijd van de vroegste kerstening van het gebied, in de 8ste en 9de eeuw, een machtige boom zijn geweest. De christenpredikers velden de heidense eik echter niet, zoals ze toch graag deden. In de nabijheid van de Asenkamp bouwden ze wel een kerk, maar mogelijk pas vrij laat. Wellicht is Erle door het christendom lange tijd niet opgemerkt. Hoe dan ook, toen het christendom wel aantoonbaar Erle bereikt had, bleef de Asenkamp in gebruik. In de schaduw van de eik kwam men in de Middeleeuwen voor de geheime veemgerichten bijéén. Een veemgericht is een regionale rechtbank die de hoogste jurisdictie bezat en haar rechtsmacht direct aan de keizerlijke macht ontleende. De zittingen waren besloten, stonden onder leiding van een adellijk persoon, de ‘stoelheer’, en waren alleen voor de vrijen, zodat men ook wel van het 'heimelijk' of ‘geheim’ gerecht sprak. Het veemgericht onder de Ravenseik werd wel ‘den vryen stoel t’um Asenkampe’ genoemd. Galgeboom Onder de Ravenseik werden zware misdaden behandeld zoals moord, roof, brandstichting en meineed, welke wanneer men schuldig bevonden werd tot de doodstraf door ophanging leidden. Aan de takken van de Ravenseik zullen zeker in de christelijke Middeleeuwen, maar waarschijnlijk ook al in de heidense tijd, mensen gebungeld hebben. Pas vanaf de 16de eeuw verloor het veemgericht bij de Ravenseik zijn meeste verantwoordelijkheden. In de 18de eeuw werd het helemaal opgeheven. Anekdoten Rond 1800 werd het rotte hout uit de stam van de boom verwijderd en zo ontstond de grote uitholling waardoor men het binnenste van de boom betreden kon. Hoe flink de boom in der tijd was, wordt door enkele anekdoten duidelijk. Tijdens een manoeuvre in het jaar 1919 liet de latere koning Frederik Willem IV van Pruissen 36 infanteristen in volle uitrusting in de eik opstellen. In 1851 at de bisschop van Münster met elf geestelijken aan een ronde tafel in de boom. De Ravenseik anno 2020 De eens zo machtige boom heeft anno 2020 nog niet al zijn macht verloren. Waarschijnlijk is enkele eeuwen terug door storm een belangrijke tak afgebroken waardoor water in de kern kon komen die toen is gaan rotten en is zo de uitholling ontstaan. Al sinds die tijd is men actief bezig de boom voor de ondergang te behoeden. Al sinds 1892 wordt hij ondersteund en later bracht men ijzeren ringen aan om de stamdelen bij elkaar te houden. Sinds 1965 staat de hoogbejaarde boom onder behandeling van een boomdokter. Sinds 1994 staat er ter bescherming een hekje om de boom. Afgelopen weekend was het zo ver, de klok ging een uurtje terug…en we merken het gelijk. De dagen zijn korter en donkerder. Niet alleen het opgelegde thuisblijven laat ons huis en haard opzoeken, maar zeker ook het verschuiven van het dagschema en de buitentemperatuur die nu voorzichtig om winterjassen vraagt.
Mooi, die scheidslijn… want komende zaterdag is de maan vol ten teken dat we het winterseizoen inrollen. Overal, zowel hier op fb als in de winkels (zeker in de winkels die toch een reden moeten hebben leuke dingetjes te verkopen) duikt Halloween op. Voor veel mensen is dit Halloween (all hallows eve/Allerheiligen) verbonden met het Keltische Samhain, wat in onze contreien verder niet bekend is. Maar.. als we 'gebruiken en tradities' ontrafelen en vergelijken met hoe die er enerzijds bij ons als anderzijds bijvoorbeeld bij onze buren de Kelten uitzien, wat worden we dan wijzer over deze periode van het jaar? Winternachten 'Schoenmaker, blijf bij je leest… Heiden, blijf bij je eigen grondgebied', hoor ik je al zeggen. Nou prima, doe ik! (om mee te beginnen) Als we de verschillende bronnen naast elkaar leggen komen we tot de conclusie dat de Germanen van oudsher 3 grote offermomenten hadden in de publieke cultus. Aan het begin van de winter, in het midden van de winter, en aan het begin van de zomer (eind oktober – midwintertijd – midzomer). Deze grote (religieuze) bijeenkomsten hadden allen op hun eigen wijze te maken met een diepere laag die te verbinden is aan vruchtbaarheid en zekerstellen van gewas en gezin. De eerste is voor een goed jaar, de tweede is voor een voorspoedige groei, het derde is een zegeoffer. Wanneer alle oogsten binnen zijn en de periode van de slacht aanbreekt, maar ook de dagen waarop de donkerte intreedt is toch wel een erg belangrijk moment om offers te brengen aan hen die een veilige overtocht naar de lichte kant van het jaar kunnen begeleiden. De bronnen vertellen ons duidelijk dat dit geen periode is waarin de doden terugkeerden, maar juist de periode dat er in onze contreien 'vrouwelijke bescherm- en raadsgeesten' (waar onze Witte Wieven in het latere volksgeloof nog trekjes van hebben) de aandacht kregen met offers. Bij de Noord Germanen kennen we deze handelingen als de 'disablots' (offer voor de disen). Zij werden met een offer gunstig gestemd om de gemeenschap het donker door te loodsen. Winternachten wil dus niets anders zeggen dan dat de winter wordt begroet en de 'juiste' helpers worden gevraagd hierin te ondersteunen. De ons verwante Angelsaksen noemden het begin van de winter ‘Winterfilleth’, een naam die bestaat uit ‘Winter’ en ‘Filleth’, wat volle maan betekent. De winter begon volgens de Angelsaksen op de volle maan van oktober. Dit jaar is dat precies op 31 oktober! Dodentijd Rond het volgende belangrijke offerfeest, in de periode van de 12 rauwe nachten in de midwintertijd, vinden we in de Germaanse traditie het zwaartepunt van de vooroudercultus, er is geen reden om aan te nemen dat dit in de Keltische traditie anders was. Dit is de periode waarin de voorouders en overledenen langskwamen/langskomen voor een maaltijd en om een zegen te brengen van hernieuwde vruchtbaarheid die zij vanuit de onderwereld meenamen/meenemen. Dit is ook de periode waarin zogezegd de poorten naar de andere wereld, die van de gestorven voorouders, 'open' staan. Samhain en kerkelijke verschuivingen Samhain dan, voor veel mensen een belangrijke dag die men in verband brengt met voorouderverering. Etymologisch gezien betekent dit woord echter niet meer of minder dan 'het eind van de zomer', dat je net als ons 'Winternachten' als een begroeting van het winterseizoen zou moeten zien. Het is dan ook alles aannemelijk dat de originele handelingen van de Kelten rondom deze datum niet afweken van die van ons, de Germaanse buren. Er is namelijk wat anders aan de hand waardoor de tegenwoordige Samhain-vierders de voorouders nu menen te moeten eren. En dat heeft alles te maken met de… kerk. Jawel. Op zeker moment in de tijd, wanneer de macht en de ferme hand van de kerk sterker en sterker werd zijn ze met heidense en andere voorchristelijke tradities aan de haal gegaan. Zoals we weten, om de kerkelijke feesten meer op te laten vallen, of om voorchristelijke festiviteiten te 'overschrijven' met kerkelijke. Dit is dan ook precies het geval met de vooroudercultus, het zwaartepunt dat we net noemden is duidelijk verlegd! Feesten zijn op andere plekken in het jaar terechtgekomen om eigenlijk bij te dragen aan het doel van de kerk en het christelijk denken. En zo is de voorouderverering in Keltische regio's naar Samhain verschoven en zou je kunnen stellen dat in zekere zin dit bij ons is gebeurd naar de gebeurtenissen rond St. Maarten en Sinterklaas. Is dat dan erg? Zou je je kunnen afvragen… Wij van Swesaz, denken van wel! En wel om de reden dat niet voor niets het zwaartepunt waar we eerder naar refereerden vroeger in de Midwintertijd lag. Gebruiken gaan van oudsher hand in hand met de kleur, de eigenschappen en kwaliteiten van het seizoen waarin ze oorspronkelijk plaatsvonden. De tijd van het jaar en de daarbij behorende weersomstandigheden alleen al zorgen voor die 'open poort' en daarom moeten de handelingen hierop afgestemd zijn. Mythische tijd vloeit dan samen met de kalendertijd. Om tot de kern te komen is het vaak echt dieper en dieper graven en overwoekerde paden blootleggen om te zien welk oude pad eronder ligt. Dat vraagt soms om aannames te laten gaan en tegen de stroom in te zwemmen… wat het oplevert is echter zo ontzettend waardevol! Door op deze manier theoretisch onder te doen, kunnen we onze praktijken verder laten aansluiten op dat wat ooit was, en we graag willen herstellen en behouden. Komende zaterdag doen wij dus niet aan Halloween, noch aan Samhain. Wij vieren Winternachten en brengen offers aan de vrouwelijke schutsgeesten die we aanduiden met de lokale naam 'Holden'. Precies wat bij ons past… Verder lezen? Dit zijn stevige bronnen: Over de Keltische dodenverering in specifiek de 12 dagen in de midwintertijd en de oorspronkelijke tijdstippen van hun andere belangrijkste vieringen: - C. Ginzburg, Extasen, een ontcijfering van de heksensabbat, 1993 - J. Loth, ' Les douze jours supplementaires ('gourdeziou') des Bretons et les douze Jours des Germains et des Indous', Revue Celtique 24, 1903 - S. de Ricci, 'Un passage remarquable du calendrier de Coligny', Revue Celtique 24, 1903. -J. Loth, 'L' annee celtique d' apres textes irlandais', Revue Celtique 25, 1904. Over de Germaanse dodenverering in specifiek de 12 dagen in de midwintertijd en de oorspronkelijke tijdstippen van hun andere belangrijkste vieringen: - F.E.Farwerck, Noordeuropese Mysterien en hun sporen tot heden, 1978 - Jan de Vries, Altgermansiche Religionsgeschichte, 1958 Over de het latere volksleven in Nederland en de feesten door het jaar heen: D.J. Van der Ven, Ons Eigen volk in het feestelijk jaar, 1950 Door Lianne de Munck
geschreven voor onlinemagazine 'Eik en Blad', themanummer Lucht Hoe vaak moet je het over een specifieke godheid willen hebben, zou je denken? Zovelen lijken de namen Wodan, Odin, Alvader, Eénoog of Zwerver te gebruiken in schrijfsels, kunst of andere creatieve uitingen dat je zou denken dat het bijna overbodig zou worden om een stuk over hem te schrijven. Iedereen kent hem al, is vertrouwd met hem, zo lijkt het. Maar wat weten we eigenlijk? Hoe leren we een godheid kennen? Hoe komen hun vertellingen en verhalen tot ons? Zijn we bereid en onderzoekend (genoeg) om dieper te graven en kritisch te zijn over wat we lezen, aannemen en menen te ervaren? Ervaringen, verlangens en de hang naar verbinding maken dat we ontvankelijk zijn en een beeld vormen van een godheid die past bij ons persoonlijk beleven. Begrijpelijk wellicht, maar juist daarom denk ik dat het belangrijk is om te blijven studeren en te blijven onderzoeken. Scherp en kritisch te blijven naar context, tijd en bedoelingen van verhalen die geschreven worden. Dat is in ieder geval wat mij beweegt; onderzoeken, (her)ontdekken en van daaruit schrijven en delen. Daarnaast denk ik dat in deze context aan een aantal andere belangrijke zaken die van belang zijn om te (blijven) vertellen over het heidendom in het algemeen, hoe dit gepraktiseerd werd en wordt en hoe we onze uitingen van religie kunnen blijven toetsen en staven aan de oorspronkelijke concepties die bij ons cultureel- religieus- en historisch erfgoed horen. Er zijn al vele boeken en studies over Wodan geschreven, maar toch maak ik graag van de gelegenheid gebruik, in dit themanummer ‘Lucht’, om wat over de Windgod Wodan en zijn goddelijke kompanen te schrijven. Wellicht kun je als lezer nog één en ander uit dit stukje halen en de woorden als een verfrissende en vernieuwende wind tot je laten spreken! Wodan als god van lucht? Jazeker! Godsdienstwetenschappers hebben in de afgelopen eeuw veel onderzoek gedaan naar o.a. de herkomst van onze Noordwest Europese religie en de wortels hiervan die stevig verankerd zijn in een Indo-Europese basis. De oude Indiase en Perzische religies en mythen hebben dezelfde Indo-Europese basis als de onze. Hetzelfde geldt overigens voor de Indo-Europese talen die nauw aan elkaar verwant zijn. Daarom kan het interessant en verdiepend zijn om naar andere Indo-Europese bronnen te kijken die wel, anders dan hoe dat voor onze eigen mythologie en religie geldt, vanuit de oudheid al zijn overgeleverd en opgetekend. De Indische Veda’s zijn daar een belangrijk voorbeeld van. Vergelijkende godsdienstwetenschappelijke onderzoeken geven ons inzichten die we naast andere bronnen kunnen leggen, bijvoorbeeld vanuit de archeologie, toponiemen en volksoverleveringen. Wanneer we inzoomen op onze god Wodan, zie je dat hij opmerkelijke overeenkomsten vertoont met de Vedische god Vayu, ook wel Vâta of Vâta-Vayu, niet alleen in naam maar ook in functie en rol als zijnde wind- of luchtgod. Vâta-Vayu is een van de primaire goden binnen het hindoeïsme, hij is de god van de wind en de oorlog. Als we allereerst zijn naam nader bekijken, zien we dat ‘Vayu’ letterlijk ‘blazer’ betekent en teruggaat op ‘vá’ en ‘vâti’ dat blazen betekent. Ons woord ‘waaien’ is hieraan verwant, maar ook het Gotische woord ‘vaian’ en het Duitse ‘wehen’. Het woord Vayu reikt terug op het klassieke element lucht in het hindoeïsme. De god Vâta-Vayu maakt, net als Wodan, deel uit van een specifieke godengroep die lijkt op die van de Asen uit onze Noordse mythologie. Ook hij is een spilfiguur in deze groep waar hij de aanvoerder en de aanzienlijkste is van de hemelse strijders. De ronduit beroemde en befaamde hindoegod Indra strijdt onder zijn bevel, en ook hij is, net als Donar de zoon van Wodan, bewapend met o.a. een bliksemschicht. De aanwijzingen die we krijgen door de naam van Wodan met die van een andere Indo-Europese godheid te vergelijken en de overeenkomsten te ontdekken in o.a. functie/rol, geven ons al een belangrijke indicatie dat we met een vergelijkbare godheid te maken hebben en dus ook Wodan, net als Vâta-Vayu, in ieder geval als luchtgod kunnen identificeren. Etymologie Uiteraard laten we het niet na om ook de interessante etymologie van de naam van Wodan zelf te bekijken. We zagen al dat zijn naam lijkt op die van Vâta-Vayu, maar helemaal overeen komen ze niet, ook niet in de basis. ‘Wodan’ is opgebouwd uit ‘wod’ en ‘an’. ‘Wod’ staat hierbij voor een hoge opgelaaide mentale staat van zijn; woede, razernij of waanzin. Je zou het zelfs als bezetenheid (door een goddelijke macht) kunnen typeren. ‘An’ betekent in deze het vermogen het voorgaande (de wod) meester te zijn. Wodan betekent dan letterlijk ‘heer van de wod’. Het ‘woeden’ is aan dit woord verwant, ‘woeden’ betreft een natuurverschijnsel dat met veel geweld gepaard gaat. ‘Woede’ is ook de kracht die gepaard gaat met dichtkunst, zang en profeteren (vergelijk het woord woede met het Oudnoorse ‘oðr’ en Latijnse ‘vātes’). Later hierover meer, maar het is in ieder geval al vast te stellen dat het woord iets vertelt over een ‘bevlieging’ of een vlaag die als het ware door je heen komt waaien en de boel mentaal en geestelijk aanjaagt, net zo ongrijpbaar als de wind dat doet. Sleipnir Natuurlijk zijn er meer aanwijzingen te vinden waar we Wodan in hogere atmosferen en in het luchtruim kunnen plaatsen. Het brengt ons bij zijn opvallende mythische grijze schimmel Sleipnir. Het bijzondere paard met 8 benen bezit de magische eigenschap zich niet enkel over land te kunnen voortbewegen, maar tevens door de lucht. Verschillende verzen in de Edda verwijzen naar zijn vlucht door het luchtruim. Daarnaast heeft Sleipnir de capaciteit om zich naar en door verschillende mythologische werelden te verplaatsen. Het is Sleipnir die zowel Wodan als Hermod naar Hel rijdt om respectievelijk opheldering te vragen aan een zieneres (völva) in haar graf over de kwellende dromen van Balder en om Balder uit de onderwereld terug te halen naar Asgard. Paarden worden gezien als heilige dieren, het eten van paardenvlees wordt meer dan eens genoemd als onderdeel van heidense rituelen. Ook zijn er verschillende paardengraven gevonden die het belang indiceren om ook in het hiernamaals de viervoeter als metgezel te hebben. Sleipnir, en paarden meer algemeen, kunnen in de Noordse mythologie in verband worden gebracht met het bewegen tussen de verschillende werelden. Ze lijken zowel boodschapper te zijn tussen de doden en de levenden, als ook een ‘vervoersmiddel’ om de grens over te kunnen gaan die beide werelden scheidt. Paarden zijn zeker niet in de laatste plaats zelf aankondigers van de dood wanneer zij zich laten zien in dromen en/of realiteit. Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist Wodans paard Sleipnir grijs gekleurd is, als overgangskleur tussen dood en leven. De schimmel van Sint-Nicolaas die over de daken rijdt is herkenbaar als overblijfsel van de mythe van Wodan met zijn paard die door de lucht gaat. Wilde Heer Maar zelfs nog duidelijker dan de verwijzing naar Sleipnir waarin we Wodan kunnen herkennen als Luchtgod, wordt Wodans verbinding met de atmosfeer duidelijk wanneer we naar zijn rol in de Wilde Jacht, of Wilde Heer, kijken. Wanneer de avonden donker en de nachten lang zijn, wanneer het stormachtige weer van december de wolken door de lucht jaagt, de wind door de kieren van de huizen laat tieren, dan gaat Wodan met zijn dodenleger rond. Het is de tijd van het jaar waarin de wereld van de doden en goden nauw aansluit op de onze en we onder het net iets opgetilde gordijn makkelijker kunnen zien en ervaren wat er aan gene zijde speelt en vice versa. In de rauwe nachten van de Joeltijd trekt de Regin (voorouders en goden tezamen) eropuit om de goddelijke orde in de wereld van de levenden te beschermen en te waarborgen. Wanneer de chaoskrachten trekken en duwen om ons te laten wankelen zorgt het rondtrekkende Heer (lees leger) ervoor dat deze krachten verdrongen worden en opnieuw heil en vruchtbaarheid ons ten deel mogen vallen. Wodan wordt als een van de mogelijke aanvoerders van dit door de hemel trekkende leger genoemd, maar ook gaat in sommige verhalen bijvoorbeeld Vrouw Holle voorop. Levensadem, runen en magie Zo langzamerhand kunnen we Wodan wel herkennen als Luchtgod, maar er komt nog een ander, wat ik ervaar als belangrijk, aspect bij waarin Wodan een diepgaande associatie met lucht heeft. In de proza Edda lezen we over de schepping van de wereld en zien we dat Wodan en zijn broers Vili en Vé de kosmos zoals wij die kennen scheppen. Zij doen dit door de oerreus Ymir te doden en zijn lichaam in stukken te verdelen waarvan zij de werelden vormen. In hetzelfde verhaal vinden de broers twee boomstronken op het strand, zij maken de stukken hout tot de eerste mensen. Wodan geeft ze adem en leven, Vili geeft ze verstand en beweging en Vé geeft ze een gelaat, spraak, gehoor en zicht. Wodan geeft dus adem aan de eerste mens, dat wat ons levend maakt! Hij blaast als het ware het leven aan. Hoe passend voor een Luchtgod! Natuurlijk weten we dat Wodan in verband staat met de Runen, sterker nog, hij was degene die ze vond. Runen en hun namen, klanken en betekenissen zijn bij uitstek diepgaande instrumenten om magie mee te bedrijven. Het reikt te ver voor dit artikel en het zou een complete studie an sich worden om hier heel diep in te duiken. Wat wel belangrijk hierin te noemen is, is dat Wodan niet voor niets de god is die verbonden is met magie. Gebruik van stem, klank, adem, maar ook het uitspreken van woorden, namen en uiteraard toverformules zijn magische attributen en handelingen. Adem, runen en magie zijn in elkaar en met Wodan verweven. Dichtersmede Een laatste puntje dat Wodan wel tot spraakmakende Luchtgod maakt is het verhaal waarin hij de dichtersmede verkrijgt. Even in het kort: Na het verbond tussen de Asen en de Wanen werd er door beide partijen in een vat gespuugd. Uit dit spuugmengsel werd een man geschapen, Kvasir. Kvasir was wijs en trok de werelden rond om zijn kennis te delen. Twee dwergen doodden Kvasir echter en vingen zijn bloed op in twee vaten, hieraan voegden zij honing toe waardoor het bloed in mede veranderde. Wanneer je een slok van de mede zou drinken, maakte je dat tot dichter of geleerde. Door een twist in het verhaal komt de mede bij een reus terecht die het veilig opbergt, zijn dochter wordt de beschermster van de bergplek. Uiteraard begeert Wodan de dichtersmede te hebben en met een list weet hij het zo te spelen dat hij de vaten mede in 3 slokken geheel opdrinkt. Hij verandert zich dan in een adelaar en vliegt met de mede in zijn vogel-lichaam naar Asgard, alwaar hij de mede weer uitspuugt in andere vaten die daar voor hem klaarstaan. Ja, we lezen het goed. Wodan verandert zichzelf in een adelaar en vliegt er met de mede vandoor! Hij kiest het luchtruim om te ontkomen! Wat erg interessant daarbij is dat we tevens lezen in het lied van Wafthrudnir (Edda) dat het een adelaar is, aan het hemeleind die met zijn vleugels de wind over de zee laat waaien. Wodan als god van de lucht! Inmiddels kunnen we wel stellen dat er genoeg aanwijzingen zijn, die in dit schrijven overigens maar kort zijn aangestipt en zeker niet compleet zijn, die Wodan maken tot een god die meer dan verbonden is met de lucht en de atmosfeer. Niet alleen in naam, maar ook in functie, rol en mythen. Er rest nog zo ontzettend veel meer over Wodan te schrijven en het is zeker niet mijn bedoeling met dit artikeltje een uiteenzetting te geven over de god zelf, slechts enkel om een klein tipje van de sluier te lichten waardoor we een aantal aspecten van Wodan zien die verband houden met lucht, wind en waaien. Wel maak ik graag gebruik van de gelegenheid om in dit kader wat andere aspecten van Wodan, het gebruik van namen en overleveringen binnen het heidendom te belichten. Dit omdat ik meen dat ze kunnen bijdragen aan een beter besef van wie Wodan is, wat het heidendom inhoudt en hoe je je daarin kunt ontwikkelen. Odin? Gelukkig, als ik dat mag zeggen, zie ik veel mensen de West-Germaanse naam Wodan gebruiken en niet de Noord-Germaanse/Scandinavische variant Odin. Uiteraard hebben we het wel over dezelfde godheid, met dezelfde essentie en dezelfde oorsprong. Maar vergeet niet dat ‘what's in a name’ ook hierin erg belangrijk is om in acht te nemen. Zoals we lazen is Wodan de god bij uitstek die in verband kan worden gebracht met magie en ‘bezetenheid’. Dit komt ook uit zijn naam en zijn kenningen (dichtelijke bijnamen die iets vertellen over het karakter van bijvoorbeeld een godheid) naar voren. Etymologisch komen beide varianten van de godsnaam voort uit de naam *WoÞanaz die zoiets betekent als de ‘heer van de woede’ of nog verder doorgetrokken ‘opperbevelhebber van het leger’. De etymologie van de naam Wodan hebben we hierboven al bekeken, maar we zien dat de naam Odin in zekere zin vergelijkbaar is. Odin vloeit voort uit de oudere vorm ‘Odr’, de furie of de furieuze. Wanneer -in achter een naam komt, houdt dat in dat hij een verheven status heeft gekregen boven het voorgaande, in dit geval dus ‘heer over de furie of furieuzen’. Als we het zo bekijken zou het niet uitmaken om Wodan Odin te noemen, of andersom. De naam heeft immers een zeer vergelijkbare betekenis. Beide namen belichten hetzelfde aspect van de god. Maar waar het hem wel inzit is de onderbouwing vanuit cultureel, historisch maar ook geografisch en taalkundig oogpunt waarom je voor de ene of de andere naam zou kiezen. Het bekendste voorbeeld om dit duidelijk te maken is natuurlijk de naam van de middelste dag van de week; woensdag/Wodansdag. Daarnaast kennen we in Nederland verschillende toponiemen (plaatsnamen) waarin ‘woen’ (dat een afgeleide is van Wodan) voorkomt, te denken aan Woensdrecht en de Woensberg in de gemeente Huizen. Er zijn nog meer voorbeelden te geven die taalkundig iets dieper gaan met verwisselingen van letters en klanken, maar voor nu laat ik het hierbij. De naam ‘Wodan’ heeft dus een bedding in ons cultuur- en taalgebied, onze voorouders waren bekend met de klank en betekenis, ze kenden ‘hem’. En daar komen we tot de kern en het punt dat ik wil maken. Juist wanneer je je bezighoudt met Germaans erfgoed, met traditie en met het heidendom, hebben die voorouders en hun gebruiken zo’n belangrijke rol. Overleveringen zijn belangrijk, ‘couleur locale’ is belangrijk, erkenning en herkenning van ‘oud’ hebben een essentiële rol. Wanneer men in deze context niet kiest om te werken met godsnamen van hier, maar ze van elders importeert (als Odin en Thor bijvoorbeeld) dan mis je de kracht van de voorouderlijke lijn en van tradities van ons eigen lage land. Dat is zo ontzettend jammer en een gemiste kans! New age ‘heidendom’ Ik wil zelfs nog een stapje verder gaan en een nog kritischer punt maken. Als we het hebben over het heidendom als volwaardige religie in onze hedendaagse maatschappij vraagt dat om een bepaalde mate van striktheid. De basisbeginselen van onze kosmische religie laten geen ruimte voor zaken die ‘goed voelen’, maar een overtuigde volharding in kosmische wetten (ik denk alleen al aan de eeuwige balans en strijd tussen orde en chaos) die jaar in jaar uit een volledige toewijding behoeven. Dat is niet saai, dat is bewust en standvastig het roer van onze voorouders overnemen die tot in de verste tijd meegedraaid hebben op het eeuwige wiel van geboorte, dood en wedergeboorte samen met de Regin. Onze voorouders begrepen deze oneindige cyclus en kenden hierin hun plek. Niet iedereen hoefde een priester of Runenmeester te zijn, niet iedereen hoefde een groot magiër te zijn. Niet iedereen hoefde een krijger te zijn, niet iedereen een boer. En je raad het al… dat hoeft nu ook niet! Maar er is meer om kritisch over te zijn… ondanks dat het heidendom dat over Noordwest-Europa gewaaierd is dezelfde oorsprong heeft, hebben verschillende regio’s verschillende lokale kenmerken gekregen, wat ik eerder al aanduidde met de term ‘couleur locale’. Gebruiken en opvattingen hadden wel een gemeenschappelijke basis en de essentie zal zeer veel overeenkomsten hebben gekend, maar toch waren er verschillen, zoals we net al zagen in de verschillende namen van de godheden bijvoorbeeld. Waar we ook rekening mee moeten houden is dat het heidendom geen ‘heilig boek’ heeft. De Edda (Edda’s) worden weleens bestempeld als ‘bijna bijbel’ voor moderne heidenen, maar dat is niet geheel terecht. Het is erg belangrijk steeds te realiseren dat de Edda’s opgetekend zijn in een na-heidense tijd door nota bene christelijke schrijvers op een specifieke locatie. De bril van de toenmalige tijds- en omgevingsgeest is erg belangrijk om in ogenschouw te nemen wanneer we de verhalen en mythen lezen. Het waren kinderen van die specifieke tijd en omstandigheden die de verhalen hebben opgetekend zoals ze dat hebben gedaan. Met de daarbij behorende belangen en door het christendom beïnvloed denken. Zo zou je er bijvoorbeeld uit kunnen lichten dat de figuur Loki ‘slechts’ een literair figuur was en geen god uit heidense tijden die een eigen cultus genoot. Het was vanuit christelijk oogpunt logisch om de verhalen in een goed-kwaad perspectief weer te geven. Voorzichtigheid is dus geboden wanneer we de Edda lezen, en het is zeker niet een boek met de essentie van het heidens denken van onze contreien! Laten we daarom ook voorzichtig zijn met rituelen en handelingen vormgeven die we baseren op Edda-verhalen. Door, voortbordurende op zojuist genoemde voorbeeld, te spreken over een ‘Loki-inwijding’, is dat iets dat op helemaal nul historische bronnen is gebaseerd en daarmee verwordt tot een New Age handeling met een heidens tintje. Persoonlijk pas ik daarvoor. Alleen al om het feit dat ik hiermee mijn eigen voorouderlijke traditie en erfgoed te kort doe of eigenlijk gewoon om zeep help. Met ons heidens initiatief Swesaz wil ik me juist zo veel mogelijk inzetten voor het hervinden van de oude rijke kennis en overleveringen van onze prachtige kosmische religie van onze voorouders die een diepe bedding kent in onze bodem en in onze voorouderlijnen. Er is meer dan genoeg om je dagelijks, voor de rest van je leven, over te verwonderen en, als ware het een magische bries, je door te laten vervoeren. Dus waai, Wodan, waai, met je Wind door ons wezen! Geraadpleegde bronnen:
Door Jan en Lianne
Voor onze voorouders gold een hele reeks aan bomen als heilig. Over een aantal van hen hebben we al eerder wat geschreven, namelijk de hazelaar, de vlier en de linde. Maar er zijn er meer. We hebben allemaal vast weleens gehoord van de aan Donar gewijde eik, of van de taxus en/of es die beiden wel voor de wereldboom doorgaan en die we in de mythen tegenkomen. Een minder bekende, maar toch zeer heilige boom, die vanaf deze tijd overal erg opvalt door zijn rode bessen is de lijsterbes. En wanneer een boom ons in het oog springt...tsja, dan vraagt dat om een nader onderzoekje... want Jan en ik willen altijd wel het fijne van onze inheemse bomen en hun symboliek weten! Wij doken dus nog wat dieper onze bibliotheek in. Ook de lijsterbes komen we tegen in een van de mythen, waar hij in nauwe betrekking staat tot Thor/Donar. Zijn naam 'redding van Thor' dankt de lijsterbes aan dit verhaal. (Want ach, tegen de enorme waterstroom die een reuzendochter teweeg brengt door haar piesen in de rivier, is natuurlijk niemand opgewassen...) Reeds in de bronstijd moet de lijsterbes bij de Proto-Germanen al van belangrijke magische waarde zijn geweest, zo bewijzen vondsten als die van Maglehøj ons. Uit een grafheuvel aldaar is een restant van een lijsterbes-twijg gevonden, dat daar tezamen met o.a. een paardenkies, botjes van een wezel en andere lichaamsdelen van dieren met zorg was begraven in een bronzen vat. De Vries zegt hierover dat deze 'ogenschijnlijk nutteloze' zaken niet anders dan als beschermingsamuletten geduid kunnen worden. Elk onderdeel van een dier kan gezien worden als een representerend deel voor de magische waarde van het hele dier en zo geldt dat ook voor het stuk lijsterbes dat symbool staat voor de hele boom. De lijsterbes was dus in de oudheid reeds een drager van specifieke krachten. De Sturlungasaga vertelt van een zekere Geirmundr, die zich in de 9e eeuw op IJsland vestigde. Op zijn land stond een lijsterbes waar een merkwaardig licht bij werd gezien. Wanneer het vee van de man daar had gegraasd gooide hij steevast de melk die het vee die dag gaf weg. Op een dag wilde het dat zijn herder een tak van de boom af had getrokken en daarmee het vee van die specifieke plek had gedreven. De man kwam erachter en niet alleen werd toen ook de melk weggegooid, maar kreeg ook de herder een pak rammel en werdde stok verbrand. Belangrijk te vermelden is dat op de plek van deze lijsterbes later een kerk werd gebouwd. Maar nog korter geleden, in de tijd van onze grootouders, was het nog een veel algemener bekend gegeven dat de lijsterbes een sterke onheilafwerende en ook vruchtbaarheidversterkende werking had. Zo meer hierover. De macht (of magische kracht/bijzonderheid) van de lijsterbes gold als nog groter wanneer hij als een parasiterende plant op een andere boom groeide. Het meest opvallende kenmerk van de lijster, zijn zijn prachtige rode bessen natuurlijk die we al even noemden. Rood is een heilige kleur geassocieerd met levenskracht, bloed en natuurlijk met Donar zelf. De levenskracht en potentie die vanuit de lijster komt, laat zich allereerst al door de bessen heen zien. Bessen die ook nog eens langer aan de bomen blijven dan de bessen van andere bomen, zodat de lijster heel de winter als voedsel (voor dier en bij echte noodzaak ook voor mens) kon dienen. Die levenskracht is extra interessant wanneer je gaat kijken naar de etymologie van de lijsterbes en zijn namen door den lande heen. We begonnen ons stukje al met 'kwekkeboom' (ja, van de kroketten idd), zoals de lijsterbes in het oosten van het land wel heet. Elders heet hij kwitsebeam of quickbeam. Als we het eerste deel van deze naam bekijken komen we uit bij kwiek en kwik, wat natuurlijk 'levendig' betekent! Niet voor niks dus dat er een lijstertak in de oogstwagen werd gestoken op het Friese platteland wanneer men de boekweitoogst binnenhaalde! Wanneer je je levenskracht laat toenemen, heeft onheil minder vat op je. Er zijn geen kiertjes en gaatjes waardoor het kans ziet naar binnen te kruipen. Dat doet een zogenaamde talisman; heil aantrekken, heel-heid ondersteunen. Een amulet daarentegen beschermt, geeft een grens aan, ' tot hier en niet verder', het laat onheil actief afketsen. Onze lijsterbes doet dus beiden! Zo zien we dat: - de lijsterbes laat zijn onheilafwerende werking zien tegen alle bovennatuurlijke machten; houdt bliksem weg, houdt demonen, heksen en de duivel uit de buurt, beschermt de schipper tegen storm. - de lijsterbes heil aantrekt; plant hem naast je huis voor zegen, hij wordt gebruikt als levensroede om het vee mee te slaan in het voorjaar voor vruchtbaarheid. Er worden wichelroedes van zijn hout gemaakt en op het graf van een onschuldig ter dood gebracht persoon groeit een lijster om zijn onschuld te laten zien. Ook dromen over de lijsterbes is een goed voorteken. Wij begrijpen het wel, Donar doet immers hetzelfde; met zijn macht houdt hij de boze reuzen op afstand en met zijn hamer brengt hij vruchtbaarheid... heel logisch dat 'zijn redding' ook bij mag dragen aan het onze. In onze aanstaande voortuin komt voorzeker een kwekkeboom en voor nu hangen er een door de kinderen geregen bessen-ketting en groene takken aan onze voordeur. Uiteraard volgen er binnenkort ook lijsterbes-amuletten voor om de hals, om helemaal zeker te zijn van onze heil en bescherming en omdat we hem gewoon mooi vinden, de lijsterbes en zijn takken. Voor dit stuk lieten we ons inspireren en informeren uit de Altgermanische Religionengeschichte van Jan de Vries en aanvullende verwijzingen die hij daarin geeft. Wil je zelf het verhaal van 'Thors redding' lezen? Dat kan in de proza Edda van Snorri in het tweede gedeelte 'Skáldskaparmál', daar staat het geschreven. Lange tijd was het leven van onze voorouders doorspekt met ontzag voor natuur en cyclus. De wisseling der seizoenen; op het land en in het leven van de mens. Alles komt op, groeit, wordt geoogst en sterft, tot het moment waarop het gestorvene bedding mag vormen voor het nieuwe zaad dat opkomt. Het heidens jaar zit sinds mensheugenis vol rituele momenten op overgangen in tijd en de daarbij gepaard gaande sacrale handelingen. Elke stap, elke overgang van de ene naar de andere fase op het land en in het leven van de mens, werd plechtig gemarkeerd. Rituele handelingen werden tot in de lengte der dagen, jaar in jaar uit, opnieuw uitgevoerd opdat de mythische tijd van schepping, groei en oogst zich zou blijven herhalen. Balans, evenwicht en daarmee het heil van de gemeenschap bleven zo gewaarborgd. Vele van deze rituele handelingen zijn met de opkomst van ‘welvaart’ verloren gegaan. Niet alleen de handelingen, maar ook de betrokkenheid van de mens met de cyclus waar zij zelf deel van uitmaakt, raakte steeds verder verloren. De machines die vanaf de industriële revolutie hun intrede maakten vervingen langzaamaan de mens; de trekker verving de boer, zijn paarden en de ploeg, de dorsmachine verving de zeis en een ander apparaat bond de gemaaide schoven ook nog eens tot vooral handige pakketjes samen die vervolgens door weer een andere machine van het land werden gehaald. Nergens in het proces van zaaien tot oogsten bleef ruimte voor ritueel en eerbied. Nee, efficiency stond en staat voorop, lekker handig, snel en goedkoop. Niet meer als gemeenschap werden belangrijke gebeurtenissen (als het binnenhalen van de oogst) beleefd, maar slechts door de werknemers van het geïndustrialiseerde boerenbedrijf. De hierboven genoemde machines maakten het overbodig om samen ergens de schouders onder te zetten en na afloop de gedane arbeid en haar binnengebrachte resultaat te vieren. Momenten van eenheid, als gemeenschap samen in en uitademen, samen opbouwen en ontladen. Het sacrale karakter verdween en een profane lege huls bleef over van eens zo prachtige handelingen die, tot niet heel lang geleden, zo belangrijk voor ons waren. Waar het boerenleven in vroeger tijden het middelpunt was van gemeenschap, feest en viering is zij vergruist tot enkel op winst uit zijnde bedrijven waar geen waarde meer wordt gehecht aan het leven van plant en dier. Het heilige verdween uit de gedachten en de belevingswereld van de doorsnee (stads-)mens; melk haal je bij de supermarkt en graan, meel en brood is geheel vanzelfsprekend heel het jaar toch wel voorradig. Een kale, machine-achtige voedselketen bleef over. Wij weten wel beter, toch? Want als we iets verder kijken, en wel iets verder terug in de tijd, tot net voor de industriële revolutie en de wereld er echt nog anders uitzag, dan komen we een aantal pareltjes van gebruiken en opvattingen in het volksgeloof tegen. Pareltjes die precies de gewichtigheid van die bijzondere momenten laat zien en doorweven zijn met ontzag voor al het moois dat zich om ons heen afspeelt. Handelingen en rituelen waarin we de schoonheid van het heidens erfgoed mogen herkennen met eerbied voor seizoen, natuur, land en goden. Folklore Wat ruist daar door de halmen, wat laat de koren rollen als de golven, wat schuilt daar in het verborgene waar je het net niet zien noch grijpen kan? Tot de verbeelding spreken de gouden velden, vol en rijk hun halmen, wanneer de wind erdoor heen wiegt en de velden laat dansen. Hypnotiserend en onze zinnenprikkelend. Onze grootouders weten nog wel te verhalen van de roggemoeder, de Spin-Ann en de witte vrouwen die in de velden wonen en het vlas maar ook de haren van verdwaalde kinderen spinnen. Maar ook ‘de Oude’ is geen onbekende in het veld. Onze grootouders weten ook nog wel te vertellen over de Korengeesten, die ook wel een dierlijk voorkomen kon hebben. Wolf, haan, haas, hengst, hond en ook wel zeug, maar eigenlijk grofweg alle soorten huis- en bosdieren, werden wel aangenomen zich in de koren op te houden en de gouden zee in beweging te zetten wanneer de wind met de halmen speelde. Folkloristen hebben in de afgelopen eeuw, de goden zij dank, veel moeite en energie gestoken in het vastleggen en onderzoeken van gebruiken en volksgeloof o.a. rondom de oogst, die er zeg 100 jaar geleden, doch al reeds in afnemende mate, nog leefden onder de boerenbevolking. Zij stellen vast dat er plaatselijk veel verschillen zijn in het volksgeloof en daarmee ook dat de gebruiken die hiermee gepaard gingen erg regionaal bepaald waren. Onmogelijk acht zelfs Jan de Vries om een volledig overzicht te geven van de gebruiken die op moment van schrijven nog in zwang zijn. In dit artikeltje heb ik dan ook geen poging gedaan dit wel te doen, maar wel is het interessant om eens te kijken naar een aantal veel voorkomende symbolen ten tijde van de oogst. We kunnen vaststellen dat in de gebruiken rondom de oogst heel vaak de Korengeest centraal staat, of deze nou een menselijke (antropomorfe) verschijning kende of een dierlijke (theriomorphe). Maar daarnaast is vrijwel altijd de laatste schoof de grote hoofdrolspeler tijdens de (rituele) handelingen en festiviteiten. Der Alte Wode, Wode, Wode hale dinem rosse nu voder, nu distel unde dorn, tom andern jar beter korn! (Wodan, Wodan, Wodan, wij bieden jouw paard voedsel an, nu nog distels en dorens, het volgend jaar beter koren!) Op sommige plaatsen in Duitsland sprak men van ‘der Alte/de Oude’, aan wie de laatste schoof werd opgedragen. Of men liet bij het maaien een beetje van het gewas staan, zette er bloemen tussen en riepen de boerenknechten Wodan aan als ‘Fru Wod’ of ‘Fru Gauden’ (Fru = Heer) en namen hierbij plechtig hun hoed af. Van de laatste schoof werd wel een pop gebonden die dan ook ‘der Alte’ werd genoemd, de pop werd vaak versierd en feestelijk binnen gehaald en ter plekke met bier werd overgoten door de landheer. Opvallend is dat in het Groningse dorpje ’t Zandt een afbeelding uit de 19e eeuw stamt met daarop de stropop die men aldaar ‘de Sunnerkloas’ noemt. De pop heeft een lint om zijn linkerarm geknoopt gekregen, op dezelfde wijze als hoe deze bij de ‘Sunnerkloazen’ geknoopt werd. De Sunnerkloazen zijn jonge mannen die in de sinterklaasperiode gemaskerd rondgaan en met de wilde jacht in verband worden gebracht. De wilde jacht is natuurlijk verbonden met Wodan. Opmerkelijk detail is daarbij dat bij een ander oogstgebruik, het ‘binden’, om de arm van de landheer een halm werd geknoopt. Dit zou dienen als gelukwens. Zou een en ander met elkaar te maken hebben? Niet zelden zien we ook dat Wodans paard een rol speelt in de gebruiken rondom de laatste schoof. Waar hij ten tonele verschijnt blijft vaak het laatste deel van het te maaien veld staan en word aan Wodan opgedragen als voer voor zijn achtvoetige vriend. Is het stro dat we tot een aantal jaar geleden in klomp of schoen achterlieten voor het paard van Sinterklaas daar geen direct overblijfsel van? Laatste schoof Twee maaiers met zicht en pikhaak, zij aan zij, één bindster achter hen aan. De vlotte bindster kon als ze snel werkte twee maaiers bijhouden. Dat wat de twee maaiden bond zij samen tot garves of korenschoven. De schoven werden tegen elkaar aangezet om eerst een aantal dagen op het land te drogen. Dat leverde het zo nostalgische beeld op van de gouden schoven op het veld. Zoals gezegd is de grote ster van de oogstgebruiken de laatste schoof. Dan eens wordt het laatste graan op het veld gemaaid, dan eens blijft het staan. In de ene regio is degene die hem maait een ’sukkelaar’ en in de andere regio is de eer aan de jonge mensen (dan de jonge knapen, dan de maagden) om de laatste aren te maaien. Wanneer het een eer betrof kun je je voorstellen dat er een bijzondere setting werd gecreëerd waarin de laatste aren omgingen. In de laatste schoof zou de vegetatiegeest kruipen, de Korengeest zou een menselijke of dierlijke gestalte aannemen en zich hierin ophouden. In sommige regio’s meende men dat door de laatste halmen te maaien, de korengeest werd gedood. In andere gevallen stierf de korengeest pas tegen het einde van het dorsen (dat wel tot halverwege maart in het opvolgende jaar kon doorgaan). Vaak zie je nog dat juist met het graan van de laatste schoof een ritueel brood werd gemaakt en deze gezamenlijk werd genuttigd. Men vervaardigde van de laatst gemaaide halmen ook wel een pop die namen kreeg als ‘de Oude’, zoals we hierboven al lazen, maar ook ‘Olle Wief’ en ‘Korenmoeder’. Meestal werd de laatste schoof prachtig met bloemen (en soms kleding) versierd en vrolijk binnengehaald, maar in enkele gevallen bleef ze achter op het veld als een soort van offer. Op verschillende plekken kreeg de pop een groene of versierde tak mee, bijvoorbeeld van een lijsterbes in Friesland, die ‘Oogstmei’ werd genoemd. Vruchtbaarheid en bescherming brengend. De gebonden poppen werden bij binnenkomst op de hoeve vaak overgoten met bier en kregen vervolgens verschillende bestemmingen, van een verbranding, tot een te water lating en zelfs de mesthoop was niet ongebruikelijk. Neem bij het laatste in overweging dat mest natuurlijk dé fertilizer is voor net ingezaaide grond en dus direct samenhangt met vernieuwende vruchtbaarheid. Wanneer er een tak in de pop gestoken was geweest werd deze bij aankomst eerst overgoten of besprenkeld met water of een andere vloeistof (om regen en daarmee vruchtbaarheid af te dwingen voor het komende jaar) en vervolgens niet zelden aan de poort of hoeve gehangen als teken dat de oogst binnen was en wederom om zijn bijzondere ‘magische’ eigenschappen. Wanneer de laatste halmen niet gemaaid werden bleven deze achter op het veld als offer, regionaal was dit voor het paard van Wodan, op andere plaatsen diende het als offer voor Vrouw Holle of andere vrouwelijke godheden. Het offer was er eigenlijk altijd op gericht om de goden gunstig te stemmen zodat ook het komend jaar weer een goede oogst gegarandeerd zou zijn. De maaiers en bindsters hadden hoe dan ook een feestelijke tijd wanneer de harde arbeid was verricht, de landheer en zijn vrouw trakteerden dan ook rijkelijk op drank en zo nu en dan ook op muziek. Een feestelijke bedoeling die op sommige plekken ook met een processie gepaard ging. Tijdens de oogstfeesten, ook wel Stoppelhanen, stond de gezamenlijke maaltijd centraal waarbij men een paard, bok of ander dier slachtte en gezamenlijk at. Oorspronkelijk werd de oogstmaaltijd op het land (ook wel het stoppelveld; ziet het veld er na het maaien niet uit als een veld met stoppels?) na afloop van het maaien gegeten, in recentere tijden is de maaltijd vaker naar herberg of café verplaatst. Oogst-dracht Opvallend zijn de witte accenten in de kleding van verschillende drachten die tijdens de oogst werden gedragen. Van witte hooischorten, tot witte broeken voor de maaiers. Het is niet ondenkbaar dat de witte kleding niet alleen praktische redenen had (makkelijk schoon te houden en tegen de warmte van de zon worden hiervoor genoemd, de eerste optie lijkt mij niet echt logisch maar werd door de dragers destijds zelf zo uitgelegd) maar een overblijfsel is van de rituele witte kleding die tijdens heidense cultische activiteiten werd gedragen en waaraan onder andere de bijzondere waarde werd toegekend om boze invloeden af te weren. Deze specifieke kleding werd in het oosten van het land ook wel Sint-Jaopiksdracht genoemd. Merkel- en heiligendagen Wel heel mooi om in deze context de vertaalslag te maken van heidense naar syncretische en uiteindelijk naar onze tijd. Waar eens onze Germaanse goden en de landgeesten direct het karakter van de gebruiken rondom de oogst bepaalden, kregen deze met de tijd een katholiek sausje. In de periode van de oogst komen een aantal belangrijke dagen voor op de boerenvolkskalender en tevens op de katholieke heiligenkalender. Een aantal opvallende data staan hieronder vermeld. De boerenvolkskalender is gevuld met wijsheden die veelal betrekking hebben op het weer en de voorspelde oogst. Merkeldagen worden de dagen genoemd die men hield als belangrijke lotsdagen. Deze specifieke data geven een inkijkje in de komende tijd. Sommige heiligen(dagen) hebben nog altijd heidense trekken. 30 juni – Heiligendag van Sint Donatus. Zoals de naam al doet vermoeden en daarnaast ook de iconografie (sint Donatus heeft o.a. een rode baard en een bliksemschicht in zijn hand) van deze heilige is hij verwant aan Donar, de Germaanse god die verbonden was met donder, bliksem en vruchtbaarheid. Dikwijls wordt Donar aangemerkt als de belangrijkste god voor de boeren. Sint Donatus geldt in katholieke gebieden nog steeds als beschermer van de oogst en patroon tegen onweer. De datum valt bijzonder gunstig, net in de periode van het jaar dat de gewassen afhankelijk zijn van het weer en uiteraard kwetsbaar zijn voor onweerschade. 20 juli – Merkeldag en Heiligendag van Sint Margriet. ‘Regent het op Sint Margriet, dan krijgen we zes weken een natten tied.’ Deze datum geldt als eerste dag van de zogenoemde hondsdagen. Het is de periode waarin de zon gelijk opkomt met Sirius, ook wel de hondsster. De hondsdagen duren tot ongeveer 18/20 augustus en geldt als de heetste periode van het jaar. 25 juli – Heiligendag van Sint Joapik (Jacobus), patroonheilige van de roggeoogst. Vóór deze datum moest de rogge echt wel van het land af zijn. 26 juli – Heiligendag van Sint Anna, de moeder van Maria. Over 25 en 26 juli kennen we de volgende weerspreuk: ‘Met Sint Jacob of Sint An, is het koren in de schuur of in de ban’ 4 augustus – Merkeldag en heiligendag van Sint Dominicus. ‘Is het heet op Sint-Domijn, ’t zal een strenge winter zijn’. Nieuwe rituelen Erg mooi te zien is dat her en der in den lande oude boerenfeesten in ere worden of zijn hersteld, zij het net in een andere vorm, maar waarin nog wel de adem van de oude gebruiken voelbaar is. Folklore is dan ook niet een statisch gegeven, maar een steeds met de mensen mee veranderend iets. Wel denk ik dat het in onze tijd, wanneer wij zelf rituelen schrijven en uitvoeren het van belang en van grote waarde is om na te denken over de intenties die we aan onze handelingen meegeven. Rituelen zijn mooi, maar ze moeten m.i. ook kloppend zijn met dat wat er in de natuur en op het land gebeurd. Niet voor niets zagen rituelen en cultische handelingen er voor onze voorouders generaties en generaties lang er min of meer hetzelfde uit, of kwamen ze neer op dezelfde kernwaarden. Op een later moment zal ik hier zeker nog meer over schrijven. Wanneer we in augustus bijvoorbeeld rituelen hebben, of samenkomen als (sub-)gemeenschap, hoe mooi is het dan om te zoeken naar wat er juist in die tijd past. In deze tijd van leven loert steeds het gevaar dat we vallen in ‘new invented traditions’, dat kan een keuze zijn natuurlijk, maar voor mensen die waarde hechten aan land en cyclus is het juist zoveel mooier om een stap verder te maken. Nieuw bedachte rituelen, bedoeld als eerbetoon aan oude cyclische momenten in het jaar, doen het gewoon niet altijd en riskeren de diepste laag niet te raken. De focus raakt versplinterd en het dreigt een zweverig, ontworteld iets te worden. Hoe gaaf zou het bijvoorbeeld zijn als op een groot evenement als Castlefest de oogst centraal in de rituelen zou staan en er gezamenlijk een grote ‘Oude’ of ‘Korenmoeder’ zouden worden binnengehaald en geëerd. En hoe krachtig zou het zijn om termen als Lammas en Lughnasadh terug te draaien naar benamingen die we vanuit onze eigen folkloristische overleveringen kennen; gewoon ‘Oogstfeest’ en/of ‘Stoppelhaen’ bijvoorbeeld? Natuurlijk herken ik de valkuil wel, om elk jaar weer een ‘nieuw’ en nog ‘spectaculairder’ ritueel te willen neerzetten. Het oog wil ook wat nietwaar? Echter meen ik nu te kunnen concluderen dat met dit streven naar de meest mooie ‘ervaring’ (we leven in een tijd van ervaringen toch?) we de essentie voorbijschieten. Juist het ieder jaar herhalen van dezelfde handelingen geeft betekenis, dat maakt het tot een bekend ritueel waar kracht en herkenning van uitstraalt. Zekerheid en troost zelfs in sommige gevallen. Daarom wil ik je uitdagen om bij de invulling van te vormen rituelen je in te lezen in de gebruiken van onze voorouders, van de mensen die op ditzelfde land woonden als jij nu doet, en je te verbinden met de handelingen en zinnebeelden die eertijds ook zo belangrijk waren. Laten we een brug maken in de tijd en de draad weer oppakken waar hij door de modernisatie uit onze handen is geglipt. Niet meer met als hoogste doel voor de ultieme beleving te willen gaan, maar back to basic, dat zoveel meer diepgang te bieden heeft dan we wellicht aanvankelijk denken. Opnieuw stevig wortelen in de grond waarop we leven, met de rituelen die daar sinds oudsher al bij horen, dat is het streven dat wij van Swesaz, steeds voor ogen hebben. Door Lianne de Munck Geraadpleegde bronnen: - Ons eigen volk in het feestelijk jaar, D.J. van der Ven, 1942 - Als de oogst wordt ingehaald, D.J. van der Ven, ca. 1935 - Van sint Margriet tot sint Katrien, A. van Gilst, 2012 - Altgermanische Religionen Geschichte, J. de Vries, 1956 - Onze seizoenfeesten. Hun oorsprong en betekenis, J. Rasch, 1941 - De 12 maanden van het jaar, uitgeverij het Spectrum, 1976 Afbeeldingen credits: - Schilderij ‘Boerderij met korenschoven’ van Albert Torringa - Eigen foto, Denemarken 2017 - ‘Der Alte’, naar Jarosch, rond 1939, uit het boek ‘Van Sint Margriet tot Sint Katrien’ Hoe vennen en veentjes ons toch kunnen inspireren en tot de verwondering spreken, zo nog des te meer hun 'bewoners' die vanuit de oudheid naar onze tijd mee zijn verhuisd; de welbekende veenlijken.
Er is al heel veel verteld, onderzocht, gespeculeerd en geschreven over veenlijken, maar toch kon ik nergens precies lezen wat mijn onderbuikgevoel bij deze bijzondere, goed bewaarde overblijfselen van de oude bewoners van (o.a.) ons land zegt. Eigenwijs en nieuwsgierig als ik ben, neem ik daar niet zonder meer genoegen mee natuurlijk... Tijd dus om dat gevoel te onderzoeken en eens te zien of ik tot een (voorlopige, voorzichtige) hypothese kan komen over de waarde en de belangen die deze mensenoffers ooit hebben gehad. Veen en vennetjes Veengrond is een grondsoort die ontstaat op drassige plekken (moerassen) waar plantaardige resten de kans krijgen om in de loop van een lange periode te verteren en een dichte laag compost op de vaak zandondergrond te vormen. De veenlaag die zo gevormd werd is in het verleden gebleken een goed brandmiddel te zijn waar men tot niet heel lang geleden dagelijks op stookte. Wanneer men het veen afsteekt en droogt krijg men de welbekende turf. Dit afsteken van het veen noemt men vervening. Er is een verschil tussen hoog- en laagveen, dit heeft te maken met de wijze waarop de toevoer van het water heeft plaatsgevonden. Hoogveen komt tot stand door regenwater, laagveen door grondwater. Juist hoogveen heeft door de combinatie van verschillende factoren de juiste zuurgraad en chemische samenstelling waarin organische resten zeer goed bewaard blijven. Zo dus ook mensen die in het veen zijn beland. De samenstelling zorgt ervoor dat de huid zwart wordt en bewaard blijft, en zo ook vaak de kleding. Vennetjes zijn plassen of meertjes die in het verleden zijn afgegraven voor de turfwinning en zich in de loop van de tijd gevuld hebben met water. Ten tijde van de turfwinning, met name aan het begin van de 20e eeuw, kwamen er talloze vondsten tevoorschijn die ons als het ware mee nemen terug de tijd in. Veen ontstaat ook op andere wijzen en plekken, bijvoorbeeld in Pingo ruïnes, waarin men ook bijzondere vondsten heeft gedaan. Voor dit artikel werk ik de andere wijzen van veenvorming niet verder uit. Heilig landschap Onze Germaanse voorouders, alsook de nog oudere voorbevolking, zagen grensgebieden, maar ook talrijke andere opvallende of afwijkende plekken in het landschap als heilig. Stenen, bomen, bronnen, moerassen, vennen, maar ook hoogten en andere landschapselementen die de continuïteit doorbraken en daardoor opvielen kregen deze kwaliteit in hun figuurlijke schoenen geschoven. Een ‘heilig’ landschapselement werkt als een niveau-breuk, zoals Eliade het zo visueel mooi omschrijft, een perforatie tussen de alledaagse profane ruimte en de sacrale ruimte waar goden en voorouders verblijven. Je kunt spreken van een animistische kijk op de zaken, deze plekken waren bezield met landgeesten, voorouders en goden die in, op en rond deze plekken leefden. Tacitus beschrijft dat de Germanen hun goden niet opsloten in een tempel, maar dat zij hele bossen wijdden aan de grootheid van de goden. Zij hielden daar woning, daar kon je ze vinden, daar offerde je. Heel begrijpelijk dat wanneer je op deze manier naar landschap kijkt en haar zo ervaart dat dit soort plekken dienden als cultusplek of als plaats voor ook andere openbare gelegenheden met een min of meer religieus karakter. Vennen en veentjes kun je zien als donker water, die dus een twee-weegs poort vormen naar en van de onderwereld. De wereld van 'gene zijde' is niet ver weg, maar schurkt tegen de onze aan. Geesten van overleden leden van de gemeenschap blijven betrokken bij de nog levenden en op gepaste plaats en tijd worden zij specifiek uitgenodigd deel uit te maken van de rituelen. Denk aan de Joeltijd waar wij hen uitnodigen met ons de maaltijd te nuttigen. In mythen en sagen zien we het ‘vlakbij zijn’ van voorouders/de doden terugkomen in o.a. de verhalen over de wereld van Vrouw Holle, onder het wateroppervlak van de put bevindt zij zich in haar wereld. Het water in de put zou je, net als het water in de vennetjes, kunnen zien als overgang, tussen de werelden in. Offers in het veen Niet alleen getuigen de veenlijken ervan dat deze overgangsplek van groot belang was in vroegere tijd en dat de venen wel degelijk gezien werden als heilige plaats, ook de vele andere offers die er tijdens de vervening uit opgedoken zijn getuigen hiervan. Denk hierbij aan zwaarden, sieraden, luren, en (delen van) dieren. Maar ook andere opmerkelijke zaken kwamen uit het veen, denk aan de ketel van Gundestrup, één van de oudste wagenwielen van de wereld en afgesneden haarvlechten. Maar dus ook mensen en delen van mensen; ledematen maar ook hoofden zonder lichaam zijn er gevonden. Blijkbaar bleek het soms niet nodig om een levend mens te offeren, want ook eenvoudige beelden in met menselijke trekken zijn aangetroffen. Menselijke offers in het veen zijn te dateren, uiteraard. Er zijn veenlijken die al uit de Bronstijd dateren (de oudste gevonden man leefde ongeveer 1200 jaar voor onze jaartelling), maar er zijn ook talrijke menselijke overblijfselen die uit de uit de late IJzertijd of de Romeinse tijd stammen. De meeste menselijke resten zijn in het veen te ruste gelegd tussen 500 jaar voor en 500 jaar na het begin van onze jaartelling. Reden van veenrust Er is veel gespeculeerd over de aard van de dood van de mensen die in het veen zijn beland. Van verdwaalde en verdronken mensen tot aan bepaalde godheden geofferde personen als een cultische handeling. Godin Nerthus wordt hierin bijvoorbeeld wel genoemd, daar de Romeinse geschiedschrijver Tacitus (40) er wel een en ander over te zeggen heeft: ‘Op een eiland in de Oceaan ligt een ongerept heilig woud met daarin een aan haar (Nerthus) gewijde wagen…. Haar wagen, de doe en (voor wie het wil geloven) de godheid zelf worden gewassen in een meertje ergens achteraf. Dit werd gedaan door dienaren die onmiddellijk in datzelfde meertje worden verzwolgen.’ Ik meen echter dat we nog naar een andere verklaring zouden kunnen kijken. Daarvoor begin ik eerst in een latere tijd en zak ik daarna weer terug in de tijd om bij de tijd van de mensenoffers uit te komen. Schepping en heel-heid Tot ver in de 14e eeuw golden er in het noorden van ons land de Friese wetten. Er was geen sprake van algemeen gezag of overheid, de vrije Friezen hadden hun eigen rechtssysteem dat gestoeld was op het gewoonterecht. Op vastgestelde tijden kwamen de vrije mannen tezamen in een dingvergadering waarin rechtspraak werd bedreven. Geen bestuursorgaan die dit aanstuurde, noch institutionele macht, maar de mannen van de gemeenschap zelf. In deze tijd waren de mensen, hoewel in naam christelijk, noch veel en veel meer doorspekt in hun denken met een heidens of syncretisch wereldbeeld. In verschillende bronnen is te lezen dat scheppingsmythe en 'heelheid' dichtbij elkaar staan. Onze heidense voorouders hadden bij de schepping het beeld dat de wereld/kosmos was ontstaan door het verdelen in stukken van de oerreus Ymir. Odin (Wodan) en zijn broers doden de oerreus en maakte van zijn lichaam de wereld(en). Dit heidense wereldbeeld verhuisde mee de christelijke tijd in, waarin nu niet Ymir maar Adam hetzelfde lot was toebedeeld. In het Emsingoër Boeteregister (Friese tekst rond het jaar 1300 opgetekend) is overgeleverd: ‘God schiep de eerste mens, dat was Adam, van acht zaken: De botten van het gesteente; Het vlees van de aarde; Het bloed van het water; Het hart van de wind; De gedachten van de wolken; Het zweet van de dauw; Het haar van het gras; De ogen van de zon. Toen blies hij daar de heilige adem overheen, en toen schiep hij Eva uit zijn rib, Adams liefje.’ Godsdienstwetenschappers wijzen ons erop dat we het ‘lichaam’ kunnen zien in verschillende vormen; op kosmisch, macro en microniveau. In een religieus 'systeem' dient elk jaar de mythische tijd van schepping te worden herhaald, niet herdacht, maar herhaald. Dit is anders dus dan de geboorte van christus te vieren met kerst bijvoorbeeld. Christenen vieren die geboorte, maar hij wordt niet opnieuw geboren volgens de christelijke leer. (Daar zien we gelijk het heidens karakter van deze christelijke viering. De heidense grondslag van de wedergeboorte van het licht dat vervormd is naar een christelijke hoogtijdag.) Tijdens de Joeltijd wordt er door de heidenen een offer gebracht in de vorm van een man die in stukken wordt verdeeld, net als de deling van Ymir met als doel de mythische handeling te herhalen zodat er weer een hernieuwde wereld geschapen kan worden. Tegenwoordig doen we dit me een brood in de vorm van een man, symbolisch dus. Dit ‘herscheppen’ heeft een belangrijke waarde, en zal worden blijven herhaald zodat er regeneratie kan zijn. Regeneratie en hernieuwde vruchtbaarheid. Waar de kosmos elk jaar van alles te verduren heeft gehad en er chaos en disbalans is ontstaan, wordt ook zo, als het ware, elk jaar de kosmos weer nieuw en heel gemaakt door het herhalen van de mythische handeling. En precies dit 'heel-zijn', daar gaat het volgens mij helemaal om. Bressen opvullen In de heidense visie is het heel-zijn van zeer groot, of eigenlijk, van levensbelang. Heel zijn op alle niveaus. Persoonlijk, lichamelijk, maar zeker ook als familie, sibbe en gemeenschap. Alle schade die er zou kunnen optreden bij bijvoorbeeld een misdrijf of een ongeoorloofde daad van agressie zou je kunnen zien als daad tegen die heelheid. Er wordt dan een bres geslagen, schade berokkend aan het lichaam (fysiek, of in grotere zin aan het lichaam van sibbe/gemeenschap, en zelfs nog groter in de kosmos zelve). In de Friese wetteksten is dit in de 14e eeuw nog algemeen goed. Wanneer er bressen zijn geslagen moet weer worden heel-gemaakt. Dit gebeurde op verschillende wijzen. Een agressor kon in bepaalde gevallen zelf zijn schuld inlossen door een boete te betalen. Maar ook een ander vanuit dezelfde were kon de boetedoening op zich nemen (een vader kon de boete voor zijn dochter betalen bijvoorbeeld). Op sommige vergrijpen stond de doodstraf, en meer nog...verbanning uit de gemeenschap. Zowel uit die van de levenden als van de doden. Zoals we lazen zat er dus geen institutioneel systeem achter zo een agressor aan, maar de Friezen zelf hielden dit systeem in stand. In dit stadium waren recht en religie (met nog heidense wortels) nog innig met elkaar verbonden. De belangrijkheid van het heel-zijn is terug te herleiden tot een direct overblijfsel uit de heidense tijd. Zelfs tot vele eeuwen eerder, het gewoonterecht is hardnekkig en robuust van karakter. Als we dit gegeven meenemen verder terug de tijd in naar de periode waarin de mensen die gedood zijn en in het veen zijn terechtgekomen, dan rijst bij mij de gedachte dat deze mensen mogelijk hun leven als offer hebben gegeven ter opvulling van een geslagen bres in de gemeenschap en dus niet per definitie als straf voor een persoonlijk vergrijp. Het is per individu natuurlijk niet meer terug te halen waarom ze gestorven zijn, wel zijn er een aantal aanwijzingen die ik hierin wil noemen: - Nooit gedeponeerd met grafgiften. - De ‘slachtoffers’ hadden in verschillende gevallen geen kleding aan. - Verschillende darmresten onderzocht waarin bleek dat er 24 uur van tevoren specifiek iets was gegeten, (rituele) voorbereiding. Vaak waren dit zaden, die in mogelijk aangetast waren door Moederkoren dat een hallucinogene werking heeft. - Van verschillende lijken was het haar afgeschoren. Afgeschoren haar was een teken van schande. - Sommige lijken waren doorboord met een staak door het hart. - Anderen zijn vastgepind met staken, weer anderen bedekt met een vlechtwerk. - Vaak verschillende verwondingen om een zekere dood te garanderen. - Vondst van vele haaroffers in het veen. Pars pro toto. - Verschillende soorten mensen/leeftijden/gebied. Er kan m.i. dan geen sprake zijn van een specifieke cultus, bovendien neigt een dergelijke stelling naar demonisering van onze eigen godsdiensten om ze als barbaars af te tekenen. Vereffenaars Deze motieven allen tezamen in ogenschouw nemende laten me tot de hypothese komen dat de mensen die hun laatste rustplaats in het veen vonden mogelijk dus niet het slachtoffer zijn geworden van een directe straffe voor iets dat zijzelf hadden gedaan, noch dat zij deel uitmaakten van een cultische handeling, maar dat hun levens werden opgeofferd als een offer van heel-making. In de gemeenschap was een oneffenheid, een angst, een mislukte oogst, een dreiging of een groot onheil (naar die motieven kunnen we slechts speculeren) niet wenselijk en gevaarlijk. Een persoon uit de gemeenschap draaide, al dan niet vrijwillig op of wellicht door vaststelling van het lot, ervoor op om deze oneffenheid te vereffenen. Niet als 'offer' maar als 'opvulling'. Door degene te worden die de rol van 'vereffenaar' op zich nam/kreeg, kan het niet anders dan dat door deze zware rol men buiten de gemeenschap van levenden en doden kwam te vallen. Deze persoon werd bezwaard en belast met een schuldlast, met de zwaarte van de bres die dreigde of was geslagen in de effenheid van de gemeenschap. Het heilagr, het geluk en de heelheid, moest opnieuw verkregen worden en wel door deze verzoening, het leven zelf als grootste goed. De persoon in kwestie werd dan een vogelvrije, een uitgestotene, iemand die geen deel meer kòn zijn van huis, noch haard, noch sibbe waar zowel levenden als doden deel van uitmaakten. De staken, het vlechtwerk en de verschillende wijzen van verwondingen zorgden voor een zekere dood en een zeker ‘dood-blijven’, de geest van de overledene mocht niet gaan dwalen, noch terugkeren. De zwarte kleur van het veen, de zwarte kleur van het water, als symbool voor de onlosmakelijk daarmee verbonden dood. Een eeuwig verblijf tussen hier en daar, als heel-makers en 'orde herstellende offers' voor de levenden. In het verleden is me al eens eerder de gedachte bekropen dat ons meest bekende meisje uit het veen, het meisje van Yde, vrijwillig of in ieder geval als dienstbaar aan haar gemeenschap vrede had met haar lot, haar dood aanvaarde. Maar dat blijft slechts een onderbuikgevoel... Door Lianne de Munck Geraadpleegde bronnen: - De magie van het alledaagse, M. Eliade, 1987 - Altgermanische Religionengeschichte, Jan de Vries, 1956 / Nederlandse vertaling door Jan Kooistra/Axnot in Heidens Jaarboek NH, 2019 - Germania, Tacitus - Mummies in het veen, P.V. Glob, 1965 (de afbeeldingen van de detailfoto komt uit dit boek) - De Noormannen, Thomas Froncek, 1974 (de foto van de vlechten komt uit dit boek) - Lichaam, eer en recht in middeleeuws Friesland, Han Nijdam, 2008 - Heidense heiligdommen, Judith Schuyf, 2019 N.B. Persoonlijk ben ik geen fan van het tentoonstellen van lichamen of menselijke resten in musea. Voor dit artikel heb ik dan ook gekozen voor 1 afbeelding die slechts een detail te zien is van een veenlijk en niet voor een afbeelding waarop hij in het geheel wordt getoond. Dit is aan een ieder om hierin keuzes en afwegingen in te maken. Kallemooi, het Schiermonnikoogse Lentefeest
Door Jan Kooistra Komend weekend is het Pinksteren. Maar er is geen Kallemooi. Het is erg jammer dat corona en de maatregelen die daartoe genomen worden Kallemooi dit jaar niet door laten gaan. Deze beschrijving van de Kallemooi-traditie kan misschien een beetje een doekje voor het bloeden zijn. Ik schreef het al in 2007 voor het Heidens Jaarboek, maar in de loop der jaren ben ik nog wat meer te weten gekomen. Daarom heb ik het geüpgraded naar 2020. Inleiding Het is donker op het eiland, het loopt tegen een uur of elf op 'Pinksterjaun', de zaterdagavond voor Pinksteren. Mysterieus zien ze eruit als ze vanuit het donker van de nacht met hun hoge hoeden opdoemen. Eén voor één komen ze aan bij 'Hotel van de Werff', het dorpshuis, oudtijds gewoon ‘de Herberg’ genoemd, en gaan naar binnen. Niet lang hoeven we te wachten voordat er nieuwe gestaltes opdoemen uit het donker. Nu zijn de gestaltes wat smaller van stuk. Ze dragen een grote jutezak in hun midden. Ze zijn gehaast en kijken schichtig om zich heen. Ook zij gaan 'de Herberg' binnen. Wat gebeurt hier toch voor geheimzinnigs? En waarom gebeurt het al eeuwen lang iedere 'Pinksterjaun' op mijn (voor)ouderlijke eiland Schiermonnikoog? Voor een gedeelte moet ik u het antwoord schuldig blijven op deze vragen. De 'Kallemooi-traditie' waarvan het bovenstaande onderdeel uitmaakt is een traditie die zo ver terug reikt in het verleden dat niemand meer precies weet hoe het ooit begonnen is en waarom. Toch valt er wel heel wat over te zeggen. Ik begin met een gedicht van Louise Wiersma waarin zij de vragen van de eilanders vertolkt met betrekking tot de herkomst van Kallemooi. Ik probeer vervolgens al deze vragen te beantwoorden, inclusief het Noormannen-vraagstuk. Hierna mag de lezer ervan overtuigd zijn dat Kallemooi een feest is dat eigenlijk rond de eerste dag van mei plaats hoort te vinden en niet met Pinksteren en tevens dat Kallemooi niks met het christelijke Pinksterfeest te maken heeft. Dit eerste deel van dit artikel sluit ik af met weer een gedicht. Nu eentje van Pita Grilk. In het tweede deel van dit artikel probeer ik een reconstructie te maken van de beleving van de niet zo christelijke oude eilanders in de tijd dat Kallemooi nog geen Pinksterfeest was. Ik besluit dit artikel met een aantal erg leuke anekdotes die ik uit de jubileum uitgave van 50 jaar dorpsbode uit 1998 haalde en een beschrijving van het Kallemooi zoals ik en mijn tijdgenoten het feest kennen of herinneren. Kallemooi (Uit L. Wiersma, Herfstridden, 1960; door mij vertaald en in hedendaagse Eilanders spelling gezet). Op Pinksterdei stie yn ús darp fan auds de ‘Kallemooi’, ”Wer stamt dat ôles tach fan oof?”, sò heer ik feur en nooi. De iene sei: “It is Engels, fast! It komt fan ‘Call the May!’” De twade sei: “dat heste mis, dat komt net fan ieuwr see. It is ieuwrbleeuwn fan in heidens feest, feur fole, fole jieren. Dà wie de mooibaim yn ‘t gebrúk om it lentefeesttó fieren. It folk daunse en sang by fole drank, it wiene gotte braspartejen. Maar sò ik al sei, in heidens feest om fierder maar tó swejen”. De hone yn de gotte kúer, der boppe yn de teeuwen. Dy siet der op de útkykpost, hy hie it folst fertreeuwen. As de Noorman ankerde feur de waal om hier de búel tó jutten, dan môke it beest in hels lawaai, satte it hele darp op stutten. It kustfolk rupte “kom maar op!, wy sill’ dy wal wierstain!” En faak most mooi beblúeden kap de Noorman hanne gain. Liete wy heupe dat de ‘Kallemooi’ nach heel lang pronkje mei! De flage heich, heel heich fan tap, op elke Pinksterdei! Op Pinksterdag staat in ons dorp van ouds de Kallemooi, “Waar stamt dat alles toch van af”, zo hoor ik voor en na. De één zegt: “Het is Engels, vast! Het komt van ‘Call the May!’” De tweede zegt: “Dat heb je mis, dat komt niet van over zee. Het is overgebleven van een heidens feest, voor vele, vele jaren. Toen was de meiboom in gebruik om het lentefeest te vieren. Het volk danste en zong bij veel drank, het waren grote braspartijen. Maar zo ik al zei een heidens feest om verder maar te zwijgen”. De haan in de grote mand daar boven in de touwen. Die zat daar op de uitkijkpost, hij had het volste vertrouwen. Als de Noorman ankerde voor de wal om hier de boel te jutten, dan maakte het beest een hels lawaai, zette het hele dorp op stuiten. Het kustvolk riep: “Kom maar op, we zullen jullie wel weerstaan!” En vaak moest de Noorman met bebloede kop heen gaan. Laten we hopen dat de ‘Kallemooi’ nog heel lang pronken mag. De vlag hoog, heel hoog in top, op elke Pinksterdag. Pinksteren en de heidense wortels van christelijk feesten Pinksteren, wat afgeleid is van het Griekse woord 'pentekoste' dat vijftigste (dag na Pasen) betekent, staat bij de Christenen in het teken van een legende waarin gesproken wordt over de Heilige Geest die neerdaalt over de apostelen. Volgens deze legende verspreidden zich tongen als van vuur over de apostelen, zoals de volgelingen van Christus ook wel genoemd worden. Deze zouden daarop en daardoor begonnen zijn alle volken in hun eigen taal te vertellen over Christus. Ze beïnvloedden mensen op hun beurt ook weer hetzelfde te doen. En zo kwamen de woorden verder. Dit betekende het begin van een lange estafette dwars door Europa die ook wel bekend staat onder de term 'kerstening'. 'Culturele genocide' is waarschijnlijk een betere noemer. Duizend jaar lang verspreidden de tongen van vuur zich door Europa tot het IJsland, de verste uithoek van Europa, bereikte. In naam was Europa toen gekerstend, maar meer ook niet. In de duizend jaar die daarop volgden is het de tongen van vuur niet gelukt het heidendom te verteren. Ernstige brandwonden hebben ze veroorzaakt, dat wel. Nu de rook langzaam optrekt is voor het heidendom de tijd aangebroken om zijn wonden te likken en te kijken hoe het er aan toe is. En wat valt ons op? Het valt best mee. Tenminste...., het had veel slechter gekund. Er is genoeg puzzelmateriaal dat wij uit het verleden aangeleverd krijgen waar we wat aan hebben en waar wij puzzelstukjes uit het heden aan toe kunnen voegen om zo lekker de toekomst in te gaan en aan de toekomst te puzzelen. Dit hebben we niet in de laatste plaats te danken aan de christelijke kerk zelf. Het christendom annexeerde niet alleen Indo-Europese symbolen, maar ook mythen en daarmee mythische personen of godheden, heilige plaatsen en heilige tijden, namelijk de seizoensfeesten zoals midwinter-, midzomer-en lentevieringen, bij haar poging het heidendom eronder te krijgen. Hierdoor is het grappige feit ontstaan dat er door het jaar heen geen enkele christelijke feestdag is die echt puur christelijk te noemen is. De kerk zelf heeft dus eigenlijk deels zelf voor conservator van het heidendom gespeeld. Bij vrijwel elke christelijke feestdag zijn heidense elementen te ontdekken. Dit is bij het ene feest natuurlijk wat meer het geval dan bij het andere feest. Zo zijn er rond Pinksteren ook allerlei elementen te ontdekken die los staan van de kerkelijke pinksterviering. Rond Pinksteren kennen we in de Nederlanden allerlei traditionele feesten zoals schuttersfeesten, kermissen, wedstrijden en andersoortige feesten die een behoorlijk lange geschiedenis kennen en waarvan sommige overblijfselen zijn van vieringen die in een nog veel verder verleden liggen, zelfs tot in de voorchristelijke tijd. Schuttersfeesten worden vooral in Brabant en Limburg gevierd, maar kwamen ook elders voor. In Antwerpen kent men de 'Sinksenfoor', één van de grootste kermissen in Vlaanderen. In Purmerend kent men de 'Bokkiesmarkt', een veemarkt. Op Walcheren kent men als belangrijke traditie het ringrijden. Het 'Pinksterkroonfeest', dat op sommige Waddeneilanden gevierd werd en nog in Deventer gevierd wordt, is een voorbeeld van een feest waarvan de oorsprong in een zeer ver en hoogstwaarschijnlijk voorchristelijk verleden ligt, net als het feest van 'de Pinksterbloem' en 'de Pinksterbruid' welke feesten nog niet eens zo heel lang geleden in Nederland wijdverbreid waren. Nog in de negentiende eeuw kenden ze een vrij ruime verspreiding. Ze zijn op dit moment zo goed als verdwenen, maar op enkele plekken hebben ze zich kunnen handhaven. Het opzetten van de Kallemooi, de heidense wereldboom Elke 'Pinksterjaun', de zaterdagnacht voor Pinksteren, wordt op Schiermonnikoog de 'Kallemooi' opgezet. Tegen middernacht trekken vele sterke armen een lange mast van 22 meter omhoog. Drie dagen lang houden stevige touwen haar vervolgens in bedwang. Aan beide uiteinden van een bijna in de top van de mast bevestigde ra, bungelt een jeneverkruik. Als je een eilander vraagt waartoe die dienen, zal hij antwoorden dat ze de feestvreugde symboliseren. Maar een vreemde gedachte is het niet om te denken dat deze kruiken ooit gediend hebben als offer voor de goden. De traditie reikt te ver terug in het verleden om over dit detail met zekerheid iets te kunnen zeggen. Dicht onder de ra is een mand vastgesjord. In die mand zit een levende haan met genoeg voedsel voor drie dagen. Voor zijn driedaagse reis in de ruimte krijgt de haan een drijfnat wittebrood als voedsel mee. Aan gewone bakjes met kippenvoer en water zou de haan onderweg niks hebben. Bij het optrekken van de mast zouden die immers meteen omvallen. De top van de mast is versierd met een groene boomtak en daaronder, tussen de ra en de boomtak, wappert het rood-wit-blauw, met in de witte middenbaan in grote letters ‘KALLEMOOI’. In de Germaanse mythologie wordt de wereld-as voorgesteld door een boom, de wereld-es. Deze boom wordt volgens de Edda door vier maal drie dwergen naar de vier windstreken overeind gehouden. Opvallend is dat ook hier de vier windstreken met de touwen die de mast overeind houden nauwkeurig aangehouden worden. Hoe vaak sommige leden van de 'Kallemooi-commissie' 'de Kallemooi' in hun leven ook opgezet hebben, routine wordt het nooit. Elke keer weer is het immers riskant om een mast van meer dan twintig meter overeind te zetten. Kritiek is het moment dat de mast door haar dooie punt getrokken moet worden. Met een luide stem volgen korte instructies elkaar op. En wanneer de mast eenmaal door dit punt heen is, staat ie ook zo overeind. De uit te voeren handelingen luisteren scherp naar elkaar. Met zo veel volk eromheen kan een verkeerde uitleg zomaar fatale gevolgen hebben. Alle sterke armen mogen de Kallemooi meehelpen opzetten. En alleen zo is dit karwei te volbrengen. Voor de 'Kallemooi-commissie' is het opzetten van 'de Kallemooi' pas voltooid wanneer alles stevig vastgesjord is en de rest van het materiaal weer netjes is opgeruimd. Is het zover dan roept de president de commissieleden bijeen. Dan pas gaat traditioneel de fles met 'Kallemooi-bitter' rond en zingt de commissie uit volle borst onder de mast dat het Pinksterfeest nooit verloren gaat. Rotsvast zijn ze daarvan opnieuw overtuigd. Het drie dagen durende volksfeest vol muziek, dans, spelen en nog veel meer kan nu beginnen en dat begint in de kroeg waar iedereen zich naartoe begeeft. Maar voor de oorlog en ook nog even daarna was dat anders. Alleen de mannen mochten dat toen nog. Die trokken met z’n allen naar 'de Herberg'. Voor vrouwen bleef er weinig anders over dan naar huis te gaan. Zo was het nu eenmaal. Probeerde een enkeling toch 'de Herberg' binnen te komen, dan werd ze prompt op straat gezet. Wanneer het drinkgelag in 'de Herberg' op een einde loopt, is het meestal alweer dag. De nog overgebleven feestgangers zijn intussen allemaal behoorlijk bezopen, maar oudtijds werd aan naar huis gaan nog niet gedacht. Eerst moesten er aan de oostkant van het eiland nog meeuweneieren gezocht worden. Daarbij werd een oogje dichtgeknepen vanaf het moment dat dat officieel niet meer mocht. De eieren werden bij thuiskomst gebakken en opgegeten. Deze traditie is langzamerhand wat verwaterd. Daarna moest er geslapen worden en dat was dan meteen een flink gat in de zondag. Oudtijds waren de kinderen dan al lang op pad gegaan in hun nieuwste kleren ('Pinksterpronk') om 'Pinksterjild' op te halen. Dit was geld dat kinderen bij familie, vrienden en kennissen mochten ophalen voor het vieren van het Pinksterfeest. De mast met de levende de haan, ooit niet uniek Ooit is ‘het Kallemooi opzetten’, begonnen en ooit werd de levende haan voor het eest in de mast gehesen. De vroegste geschreven bron die bewaard is gebleven waarin 'de Kallemooi' voorkomt dateert van 1646. Maar echt veel hebben we daar niet aan als je bekijkt naar hoe weinig er bekend is van het eiland en zijn bewoners uit de periode voor 1600. Van mensen die het eiland bezochten weten we zelfs nog minder. Het tot nu toe oudst bekende reisverslag van een reis naar Schiermonnikoog is gedateerd op 1556. Helaas nam de schrijver, mr. Everardt Nicolai, lid van de Secrete Raad, niet de moeite in zijn verslag iets over het dorp op het eiland en zijn verblijf daar te vermelden. In de eeuwen die volgen komen we van bezoekers van het eiland ook weinig te weten over het eiland en zijn bevolking. Pas halverwege de negentiende eeuw raakt Schiermonnikoog een beetje van zijn geïsoleerdheid kwijt, maar van de Kallemooi horen we uit die tijd niks. Wat we wel weten is dat feesten als het 'Kallemooifeest', waarbij sprake is van een mast of meiboom en een haan, vroeger ook gevierd werden in de plaatsjes Zoutkamp en Paesens die tegenover Schiermonnikoog liggen aan de Waddenzee. Maar ook aan de Hollandse kust zouden in oudere tijden dergelijke feesten gevierd zijn. Vergelijkbare feesten treft men nu nog wel aan op Borkum, het Oost-Friese collega-Waddeneiland van Schiermonnikoog en in Scandinavië, Engeland, de Baltische staten en Rusland wordt een voorjaarsfeest gevierd waarbij een haan in de mast gehesen wordt. Op dit moment is Schiermonnikoog nog de enige plek in Nederland waar een dergelijk feest voorkomt. Kallemooi als meifeest 'Mooi' betekent 'mei' in de Eilander taal. Als verklaring voor het woord 'kalle' in 'Kallemooi' zijn in het verleden de meest uiteenlopende oplossingen gegeven. Men heeft wel gedacht aan Oudgermaanse 'gallus', dat haan betekent. Ook heeft men de mogelijkheid geopperd dat er een lentegodin in verborgen zit. Vele godinnennamen zijn verwant met het Indo-Europese stamwoord 'kall' dat ook in de latere talen met het vrouwelijke verband houdt en met de onderwereld de schoot van Moeder Aarde. Het IJslandse woord 'kjalta' betekent schoot. Zowel 'hol' (in 'vrouw Holle') en 'hal' als 'helen' (verbergen), hangen klankwettig samen met 'kall', net als 'kol', een ander woord voor heks. Met deze betekenis van het woord 'kal' kon men bedenken dat de haan symbolisch uit de vruchtbaarheid gevende onderwereld werd gehaald. Het moest met 'Kallemooi' gaan om een lente-of vruchtbaarheidsfeest. Folklorist S.J. van der Molen geeft er nog een andere draai aan, hij zegt: "Kallemooi zou gelijk zijn aan 'kale mei', dit in tegenstelling tot de zuidelijke meiboom in Limburg, die al 'groent' wanneer de noordelijke nog kaal is. De 'groene tak' zou een ondersteuning kunnen bieden voor deze these". Zijn these houdt echter geen stand. Men zou hier mogen verwachten dat het Nederlandse 'kaal' zich zou hebben aangepast aan het eilander woord 'mooi', wat 'mei' betekent. Het feest had dan 'Kailemooi' moeten heten. Uit persoonlijke ervaring weet ik dat op Schiermonnikoog alles veel later het blad zit dan zelfs al Midden-Nederland, het verschil moet dus nog veel groter zijn met Limburg. Hier heeft Van der Molen wel een puntje. Maar tot de werkelijke betekenis van 'kalle' zijn we nog niet gekomen. Een andere verklaring van het woord Kallemooi is volgens de eilanders dat het van het Oudnoorse 'kallen', wat 'roepen' betekent afkomstig is. Moeten we 'Kallemooi' dus met 'mei roepen' vertalen? Maar hoe komt een Oudnoors woord dan terecht op Schiermonnikoog? In het gedicht in de inleiding werd 'Kallemooi' al even met Noormannen in verband gebracht. Dat het werkelijk op die manier gegaan is lijkt ver gezocht. We kunnen er wel wat van zeggen. Met de Noormannen meegekomen Aan de ene kant is Schiermonnikoog door de eeuwen heen erg geïsoleerd gebleven van de rest van de wereld. Aan de andere kant stonden de bewoners van Schiermonnikoog toch ook op allerlei manieren zoals door handel en visserij (walvisvaart) met bewoners van andere gebieden in verbinding. Het water dat tussen het eiland en de vaste wal ligt, zorgde voor een taalkundige en culturele afscheiding maar ook voor verbinding. Aan de ene kant zijn allerlei taal- en cultuurveranderingen van het vasteland op Schiermonnikoog minder snel overgenomen. Eeuwenoude seizoensfeesten zoals het 'Klozumfeest' (een winterfeest dat ook heidense wortels heeft) en 'Kallemooi' hebben hierdoor kunnen blijven bestaan op Schiermonnikoog. Ook hieraan is het te danken dat er op Schiermonnikoog zo'n aparte taal gesproken wordt. De Eilander taal is niet te beschouwen als een tongval van het Fries dat gesproken wordt in de Nederlandse provincie Fryslân. De Eilander taal stamt direct af van het Oudfries. Het Schiermonnikoogs loopt op sommige punten parallel met een andere loot van het Oudfries, namelijk het Noordfries dat gesproken wordt in het uiterste noorden van Duitsland tegen de Deense grens. Maar, waar het hier om gaat: is er nog een noordelijkere taalassociatie te onderkennen? De eilanders gaan er vanuit dat hun taal naast eigennamen (Carst, Hedlund, Orre, Oulsun), woorden bezit, die onmiskenbaar verwant zijn aan Scandinavische taalvormen. Als dit waar is kan het dus zo zijn dat het 'kalle' uit 'Kallemooi' door connecties met Scandinavië op het eiland terecht is gekomen. Oude sagen vertellen dat zich in de negende en tiende eeuw een volksplanting van Noren en Denen op Schiermonnikoog hebben gevestigd. Jan de Vries zinspeelt erop dat plundertochten op de kusten van Friesland onder andere ondernomen werden met Schiermonnikoog en Borkum, waarmee Schiermonnikoog de traditie van het Kallemooifeest deelt, als uitvalsbasis. Zouden het dan werkelijk Noormannen geweest zijn die het Kallemooifeest mee hebben gebracht? Er zijn in ieder geval erg duidelijke overeenkomsten tussen het Kallemooifeest en traditionele feesten die in Scandinavië gevierd worden. Ook tussen het winterfeest 'Klozum' dat nog steeds op Schiermonnikoog gevierd wordt, en bepaalde winterfeesten die in Scandinavië gevierd werden zijn grote overeenkomsten te ontdekken. Verder hebben de Friezen, eveneens geneigd tot een zwervend en zwalkend leven over de wateren, zich wel aan de kunnen aanpassen. Ze ontwikkelden zich net als de Vikingen tot handige kooplieden, onverschrokken schippers en stoere vissers, zoals zij trouwens van huis uit al waren. Het zijn diezelfde gemeenschappelijke trekken (ruige impulsiviteit, hang naar het water, zucht naar avontuur, handelsinstinct), die Friezen en Vikingen samen konden doen gaan. In dit verband kan ik ook nog opmerken dat beiden er geen moeite mee hadden om wanneer zij hun kans zagen, van vreedzaam handelen naar plunderen over te schakelen. Van de inwoners van Schiermonnikoog is zelfs uit recentere eeuwen bekend dat ze schepen in nood liever van hun goederen afhielpen dan de bemanning te redden. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken wanneer we horen dat het Vikingen en Friezen waren die in het jaar 855 samen het Engelse eiland Sheppey met een bezoek vereerden. Als leiders traden op de befaamde broers 'Halfdan', 'Inguar' en 'Ubbo', zonen van 'Ragnar Lodbrok', een voornaam 'passanten-geslacht' van Deense Vikingen in Friesland. En jawel, wat lezen we? Als uitvalsbasis van deze heren wordt genoemd het Friesland tussen Lauwers en Eems. Was het Schiermonnikoog de uitvalsbasis van 'de zonen van Lodbrok'? Wat bovenstaande these nog verder versterkt is dat de eerste 'graumauntels', de monniken, die hun naam hebben gegeven aan het eiland ook wel genoemd worden door de eilanders, pas in de dertiende eeuw definitief voet aan wal zetten. Voor die tijd zullen de monniken het misschien niet aangedurfd hebben om bij de eilanders te gaan wonen? Hoe het ook zij, tussen heidense Noormannen en Kallemooi anno 2020 zitten meer dan duizend jaar. Het taalkundige verband tussen Kallemooi en Scandinavische woorden op deze wijze ondersteunen gaat moeilijk. ‘Call the may’ vanuit Engeland Ook al zijn het mooie verhalen. We kunnen nog niet te vrede zijn met de naamverklaring van Kallemooi vanuit het Oudnoors. 'Mooi' betekent in ieder geval zoals reeds gezegd 'mei' in de Eilander taal. Ook zonder de bovenstaande verklaringen voor 'kalle' is er geen twijfel dat we met Kallemooi oorspronkelijk te maken hebben met een meifeest. Bekijken we nu hoe men elders in hun meifeest noemen kunnen we er misschien achter komen wat 'kalle' betekent. Op het vasteland van Fryslân was het gebruik van meibomen planten, zeker voor de reformatie, wijdverbreid, helaas is ons geen benaming overgeleverd die ons tot verklaring van 'Kallemooi' kan dienen. Ook in de rest van Nederland vond men oudtijds overal meibomen, maar niks dat ons kan helpen. De eilanders mogen zich dan wel beroepen op een Skandinaafse afstamming, de verbinding met Engeland is van ouds sterker. Tal van Eilander woorden en zinnen laten vandaag de dag nog een grote overeenkomst zien met de Engelse. Het eilanders “Ik hew sien” ten opzichte van “I have seen” en woorden als “kooi” ten opzichte van 'key” voor sleutel en “bole” en 'bull' voor stier zijn maar enkele voorbeelden die me even te binnen schieten, maar er zijn er talloze. In het gedicht van Louise Wiersma wordt ook al een connectie met Engeland gelegd. In Engeland zien we hetzelfde beeld als op het vasteland. Oudtijds overal meiboomplantingen, tegenwoordig minder. Waar ze het best bewaard zijn gebleven is in Wales. En wat mag onze verbazing schetsen. De in Wales wijdverbreide naam voor het meifeest is ‘Calan Mai’! Dat lijkt verdacht veel op Kallemooi. Calan Mai is de feestdag rond de eerste dag van mei, een zeer belangrijke feestdag in Wales. Net als elders is 1 mei in Wales vanouds de dag dat er meibomen geplant worden. Calan Mai is echter geen oorspronkelijke Welshe benaming voor het meifeest. De ‘calends’ of ‘kalends’ zijn de eerste dag van iedere maand in de Romeinse kalender. De ‘kalend maia’ is de eerste dag van mei. Naarmate de verchristelijking van Europa vorderde werd er ook meer geschreven. Dat gebeurde in het Latijn, dat was de taal van de vroegchristelijke wereld tot aan de reformatie. Het was de taal van de christelijke geestelijken maar er werd ook in geschreven door de en voor de wereldlijke administratie. Dit was zo op Schiermonnikoog, maar ook in Wales en overal in de nieuwe christelijk wordende wereld. De eerste dag van mei was specifiek in de Friese landen oudtijds niet alleen een belangrijke niet-christelijke feestdag maar ook een belangrijke dag voor de wereldlijke administratie. Op deze dag verhuurden knechten zich opnieuw, vervielen de pachten en werden deze opnieuw ingesteld etc. Voor de administratieve afhandeling moet lang het Latijn in gebruik geweest zijn en een woord als ‘kalend maia’ moet in die tijd zo ingeburgerd zijn geraakt in Wales en op Schiermonnikoog. Toen men zich al lang niet meer van het Latijn bediende bleef men ‘kalend maia’ gebruiken om het feest rond de eerste dag van mei aan te duiden en verbasterde het Latijn in het Eilander Kallemooi. Met Kallemooi hebben we oorspronkelijk te doen met een meifeest rond de eerste dag van mei. 'Pinksteren' is zelf in principe geen meifeest omdat het net zo goed in het begin van juni kan vallen. Waarom wordt een feest dat in het begin van mei thuishoort gevierd met Pinksteren? Een mogelijkheid is dat de kerk het Kallemooifeest verschoven heeft naar Pinksteren om het zo te kunnen annexeren, wat gebruikelijk was te doen bij niet-christelijke feesten waar het volk maar geen afstand van kon doen. Hetzelfde is gebeurd met Klôzem, dat niet thuis hoort rond de verjaardag van de hoogste christelijke heilige Sint Nicolaas, maar in de midwintertijd tussen kerst en nieuwjaar. Om Pinkster heern (Gedicht van Pita Grilk, uit De Pole en de minsken, 1961; door mij vertaald en in hedendaagse Eilanders spelling gezet, annotaties nagekeken en uitgebreid door Siebren Dyk). Yn ’t aude Frieslaun wedt wal seid: “Tusken de maaien komt it blêd”. Sò is ’t der ne aik gien; it tere, jonge grien, 5 dat ieuwral him omtstiike, dat ieuwral pronke en priike, dat wist syn tiid, dat wist syn wooi; koom twisken aiste en túelfde mooi. ’t Is net, dat wy ’t sò seze; 10 by ús komt it nach latter; maar as it komt, yn ieuwrflúed streumt, de fjilden blom-bestiere leze, dan loke ’t ús nach batter! 15 Seez’ wy maar: wy binn’ pinksterjúed, want dan is ’t eilaun as de brúd; fier dan de Kallemooi syn feest, maar tògelyk mooi Heilige Geest. De aude priesters, lang ferlyn, 20 dà hiene ‘t wyslik gúed besyn, ’t mooifeest Calenda Maia mooi Pinkster ieuwr to klooien! Ús Kallemooi, ús livvensbaim, haudt ere tò it laste taim. – 25 It grien wedt ieuwr ús eilaun stetst, as Pinkster dalrynt yn it hets. De Geest kin syn fernejing fiere, it lyf mooi pinksterpronk him siere. Wat is it nooist, wat is it maist? 30 Wat is it heichst, wat is it aist? Fereerje ’t aude livvensfeest; oonbid d’ ieuwrweldige Heilige Geest. – Wal leez’ dà kringen bope ‘neeuwr, maar ’t eilaun smeeuwt se op ineeuwr. Om Pinkster heern - rond Pinksteren 1: yn - in; ’t aude Frieslaun - het oude Friesland; wedt - wordt; wal - wel; seid - gezegd. 2: “Tusken de maaien komt it blêd” - (lett.:) tussen de meien komt het blad. [Opm.: De uitdrukking is nog een gevolg van de vervanging in 1700 van de Juliaanse kalender door de Gregoriaanse. Daarbij werd het begin van mei 12 dagen naar voren geschoven, hoewel de oude ingangsdatum van jaarcontracten (de “oude mei”, in de nieuwe kalender 12 mei) in Friesland daarvoor nog lang werd aangehouden]. 3: sò - zo; der - daar; ne - nu; aik - ook; gien - gegaan. 4: it - het; grien - groen. 5: ieuwral - overal; him omtstiike - uit de knoppen brak, (lett.:) zich ontstak. 6: ieuwral - overal; pronke - pronkte; priike - prijkte. 7: syn tiid - zijn tijd; syn wooi - zijn weg. 8: koom - kwam; twisken - tussen; aiste - eerste; túelfde - twaalfde; mooi - mei. 9: net - niet; wy - wij; sò - zo; seze - zeggen. 10: by ús - bij ons; it - het; nach - noch; latter - later. 11: as - als; it - het 12: yn - in; ieuwrflúed - overvloed; streumt - stroomt. 13: fjilden - velden; blom-bestiere - vol bloemen (als ware het een sterrenhemel), (lett.:) bloem-besterd; leze - liggen. 14: loke - lokt, trekt [opm.: maar mogelijk tegelijkertijd een conversie van lok ‘gelok’, en dan zoveel als ‘brengt geluk’]; ús - ons; nach - nog; batter - beter. 15: seez’ wy maar - laat ons maar zeggen, (lett.:) zeggen wij maar; wy - wij; binn’ - zijn; pinksterjúed - pinkstermensen. 16: ’t eilaun - het eiland; as de brúd - als de bruid [Opm.: dit refereert ongetwijfeld ook naar de Christelijke visie dat de Christelijke gemeente gezien wordt als de bruid van Christus, bezegeld door de uitstorting van de Heilige Geest]. 17: fier - vier; Kallemooi syn feest - het feest van Kallemooi (de naam van het tijdens pinksteren gehouden dorpsfeest en de dan geplaatste meiboom op het eiland). 18: tògelyk - tegelijk; mooi -met. 19: aude - oude; ferlyn - geleden. 20: dà - die; hiene - hadden; ‘t - het; wyslik - wijselijk; gúed - goed; besyn - gezien, bekeken. 21: ’t mooifeest - het meifeest; Calenda Maia - de eerste mei (in het Latijn). 22: mooi - met; ieuwr to klooien - over te kleden. 23: ús - onze; Kallemooi - soort meiboom (centraal punt bij de pinksterfeesten op het Schiermonnikoog); ús livvensbaim - onze levensboom. 24: haudt ere tò it laste taim - zal tot het laatste geslacht geëerd worden, (lett.:) houdt eer tot het laatste geslacht. 25: it grien - het groen; wedt - wordt; ieuwr - over; ús eilaun - ons eiland; stetst - gestort, uitgestort [Opm.: dezelfde bewoordingen als de “uitstorting” van de Heilige Geest]. 26: as - als; Pinkster - Pinksteren; dalrynt - neer regent; yn it hets - in het hart. 27: kin - kan; syn fernejing - zijn vernieuwing; fiere - vieren. 28: it lyf - het lijf, het lichaam; mooi - met; him - zich; siere - sieren. 29: it nooist - het meest nabije, (lett.:) het naast; it maist - het meest. 30: it heichst - het hoogst; it aist - het eerst. 31: fereerje - vereer; ’t aude livvensfeest - het oude levensfeest. 32: oonbid - aanbid; d’ ieuwrweldige - de overweldige. 33: wal - wel; leez’ - liggen; dà kringen - die kringen; bope ‘neeuwr - boven elkaar. 34: ’t eilaun - het eiland; smeeuwt - smelt; se - ze; op ineeuwr - op elkaar. Het stelen van de haan De avond en nacht vóór 1 mei, werd vroeger in Fryslân 'Maeijejoun' genoemd. Op Schiermonnikoog zal men gesproken hebben van 'Mooijaun', net als de nacht voor Pinksteren vandaag de dag 'Pinksterjaun' genoemd wordt. De avond en nacht voor 1 mei werd in Scandinavië ook wel Vanadisnacht genoemd. Vanadis is één van de namen voor Freija, de Germaanse godin van de vruchtbaarheid. Nog beter bekend is de avond en nacht voor 1 mei onder de naam 'Walpurgisnacht', naar de abdis Walpurga, die een fanatiek bestrijdster was van oude gebruiken en regelmatig mensen die aan die oude gebruiken vasthielden op de brandstapel zette. Walpurga is door de kerk heilig verklaard en is schutspatroon geworden tegen hekserij en de duivel. In Fryslân ging deze nacht met dezelfde gebruiken gepaard die men overal in de Germaanse wereld tegenkwam waarbij de 'mei' begroet werd, zoals het oprichten van de meibomen en het ontsteken van meivuren. De nacht vóór 1 mei was heilig, de Germanen kenden er grote betekenis aan toe. Vandaar dat de kerk deze nacht in diskrediet gebracht heeft door het de nacht van de heksen en duivels te maken. Oorspronkelijke gebruiken in de meinacht werden verboden, of verplaatst naar Pinksteren om ze te annexeren, zoals we zien bij Kallemooi. Volgens het volksgeloof uit de afgelopen eeuwen was de meinacht uitermate geschikt om je aan de duivel te verkopen. Hieruit klinkt nog een vervormde naklank door vanuit de tijd dat deze nacht algemeen als heilig gold. Het gebruik op Schiermonnikoog om door jongelingen een haan te laten stelen in de Pinksternacht, oudtijds dus de nacht vóór 1 mei, zou best eens iets te maken kunnen hebben met die volksopvatting dat deze nacht uitermate geschikt is voor het verkopen van de ziel aan de duivel. Waarom dit zo is leg ik hieronder uit. Heidense mannenbond Op 'Pinksterjaun' komt de Pinkstercommissie tussen tien en elf in Hotel van der Werff, oudtijds 'De Herberg' genoemd, bij elkaar. Het wachten is dan op de jongelingen die terugkeren van de 'hanenjacht'. Elk jaar wordt bij een inwoner van Schiermonnikoog een haan uit het hok gestolen. In de weken voorafgaand aan het Kallemooifeest heeft de president van de Commissie met meer dan gewone belangstelling op zijn wandeling door het dorp naar kippenhokken en in kippenrennen gekeken. Hij is daardoor goed op de hoogte of er ergens een geschikte haan voor de Kallemooi tussen zit. Heeft hij een keuze gemaakt, dan benadert hij een paar eilander jongens van een jaar of zestien. Die krijgen de opdracht om op 'Pinksterjaun' bij het gekozen huis de haan uit het hok te halen. En als ze hem eenmaal te pakken hebben moeten ze hem in een zak stoppen en meteen naar de Herberg brengen. Op deze manier laat de Commissie jongeren ervaren wat deze eilander traditie inhoudt en hoe belangrijk hun eigen handeling daarin is. Bovendien werft de Pinkstercommissie hieruit toekomstige leden. Dat het bij Kallemooi gaat om stelen en om een haan zien velen als een bewijs dat we hier te maken hebben met een oud Germaanse traditie. De haan staat binnen het Germaanse heidendom symbool voor vruchtbaarheid. En het steelrecht was iets waarop de mannenbonden in de Germaanse oudheid het privilege hadden. De Kallemooi-commissie is een mannenbond. De Commissie bestond vroeger namelijk alleen uit mannen die een gemeenschappelijk doel hadden: het organiseren van Kallemooi met Pinksteren. De andere kenmerken van een mannenbond zien we ook in de Kallemooi-gebruiken terug. Deze kenmerken zijn: het dragen van uiterlijke kentekens, zich afzonderen van de gemeenschap, esoterische gebruiken, opname riten, een hiërarchische structuur, het uitvoeren van taken voor de gemeenschap, het opleiden van leden van de gemeenschap en leeftijdsklassen. Ook gelden de sociale normen van de gemeenschap in mindere mate voor de leden van een mannenbond, ze hebben bijvoorbeeld het steelrecht. Als we de bovenstaande opgesomde kenmerken van een mannenbond vertalen naar de Kallemooi-gebruiken, dan zien we het volgende: De leden van de Commissie onderscheiden zich van het gewone volk door het dragen van een hoge hoed met drie banen, en door zich terug te trekken in de Herberg die gezien kan worden als een mannenhuis. De President van de Commissie besluit welke jongens dit jaar een haan bij welk huis moeten stelen. Na het stelen van de haan brengen de jongens de haan bij de Commissieleden in de Herberg, en worden in een aura van geheimzinnigheid in de tradities van de Kallemooi ingewijd. De jongens die uitverkoren zijn de haan te stelen, zitten in de pubertijd; een leeftijdsklasse. Het stelen van de haan is een moedproef en een initiatierite om te kunnen toetreden tot de bond van volwassen mannen: de Commissie. Het stelen van de haan wordt nooit door de gemeenschap bestraft. De huidige Kallemooi-commissie is dus een profane mannenbond, met als belangrijkste doel het verhogen van de gemeenschapszin op het eiland. De heidense Germanen hadden echter 'cultisch-religieuze' mannenbonden, die een speciale band hadden met hun overleden voorouders, en een specifieke sociale rol speelden in de gemeenschap. Eén van de belangrijkste doelen van de heidense mannenbond was het voorkomen van chaos en bevorderen van vruchtbaarheid. De ommegangen door gemaskerde mannenbondleden (Klôzem) tijdens de joelperiode zijn daar een uiting van. Welke plaats kan het Kallemooi-gebruik bij onze heidense 'cultisch-religieuze' mannenbonden gehad hebben? Het 'Klôzumfeest', in de joelperiode, was de tijd dat jongens die een bepaalde leeftijdsklasse bereikt hadden uitgekozen werden, om door initiatieriten en moedproeven toe te treden tot de mannenbond. Het stelen van de haan zou één van die moedproeven kunnen zijn. Door het oprichten van de Kallemooi (of een 'Meiboom') met in de top een levende haan, voorkwamen de leden van de mannenbond chaos in de wereld en bevorderden ze vruchtbaarheid. Dit klinkt misschien vergezocht, maar ik wil het hieronder uitleggen. De Kallemooi, en de meibomen, zijn de wereldlijke weergaven van de mythologische wereldboom de Yggdrasil. Net als bij de Kallemooi zit in de Germaanse mythen een haan in de top van de wereldboom. Ook in verschillende Indo-Europese overleveringen (Iraanse, Oud-Indiaas en Griekse) zit in de top van de wereldboom de zonnevogel. Volgens het Oudnoordse lied van Svipdag zit op de bovenste tak van de Yggdrasil de als weerlicht glanzende haan Vidofnir. Deze haan is wellicht identiek aan de haan Gullinkambi (Goudkam) uit de Völuspa. Gullinkambi wekt de einherjar (de in de strijd gestorven helden van Odin) en de Asen, bij het aanbreken van Ragnarök, om ten strijde te trekken tegen de krachten van de chaos. Terzelfder tijd wekt een bloedrode haan de doden in de Hel om ten strijde te trekken. De haan is dus verbonden aan de overleden voorouders, mede daarom wordt het beest gezien als vruchtbaarheidssymbool. Ook in andere historische bronnen heeft de haan een rol in de doden-en vooroudercultus. Saxo Grammaticus verhaalt hoe een vrouw een haan doodt, deze over een muur naar 'de andere zijde' gooit, waarna de haan weer levend wordt. Overleden voorouders hebben een relatie met vruchtbaarheid, en de haan heeft een relatie met overleden voorouders en vruchtbaarheid. Dit wijst erop dat de jongens die de haan stelen, die gebruikt gaat worden voor het Kallemooi-ritueel, een speciale relatie met de doden hebben. Dit komt overeen met de speciale relatie die leden van de heidense mannenbonden met overleden voorouders hebben. Indo-Europese mythologie en Noordwest Europese folklore, waaronder de Kallemooi, tonen aan dat onze heidense voorouders een voorstelling hadden waarin een reusachtige boom met een haan in de top voorkwam. De Germanen zagen deze boom als de paal die de hemel stut, en de as waar de wereld omdraait, en daarmee het symbool van de orde in de kosmos. Tijdens de wereldondergang, Ragnarök, de tijd waarin de krachten van de chaos winnen, gaat ook de wereldboom ten onder. De Kallemooi waarborgde de orde en de vruchtbaarheid in de wereld. Om deze wereldboom vonden in de lente cultisch-religieuze handelingen plaats. De haan die maar niet kraaien wilde en andere anekdotes Een oude eilander en tevens oud-commissielid weet te verhalen dat toen hij jong was, hij er met zijn kornuiten op uitgestuurd werd om de haan te gaan halen. Op zaterdagavond tegen een uur of half elf gingen ze op het van tevoren bepaalde huis af. Ze hadden samen afgesproken dat hij het kippenhok in zou gaan en de haan zou pakken. De rest zou buiten op wacht blijven staan. En zo gebeurde het. Hij liep om het hok heen en zag al gauw dat hij er niet in komen kon. Maar toen zag hij boven in het hok een uitzetraampje en dat kon hij open krijgen. Hij wurmde zich door de opening naar binnen. Zijn vriendjes hielden hem bij zijn benen vast en hijzelf hing met zijn bovenlichaam in het hok en zwaaide dreigend met zijn armen heen en weer om zo de haan te grijpen. Tenslotte kreeg hij hem te pakken en gaf hij de haan door het raampje aan de jongens buiten. Toen dat gelukt was moest hij er zelf ook nog weer uitkomen. En dat lukte. Het was een prachtige grote witte haan. Hij werd snel in de zak gestopt en naar de Herberg gebracht. In de bijkeuken stond de Kallemooi-mand al klaar. De Haan werd uit de zak gehaald, even trots getoond aan de Commissie en verdween daarna in de mand. Toen de Kallemooi opgezet was, bleek de volgende dag dat de haan niet normaal was. Hij kraaide niet, geen enkele keer. "Waarom deed ie dat nou niet?" Dit werd pas duidelijk op 'Pinkstertrooi'. "Wat bleek toen de Kallemooi neergehaald was?" De mand was leeg! "Wie had dat geflikt?" Het was vlak na de oorlog. Op het eiland was een detachement mariniers gelegerd om mijnen op te ruimen. En die hadden de haan eruit gestolen. Dat hebben ze later zelf ook toegegeven. Maar hoe ze hem eruit hadden gehaald, wilden ze niet zeggen. Dat is een raadsel gebleven. Eentje moet in de mast geklommen zijn. Het kan bijna niet anders. Sindsdien is om de mand een heel dun staaldraad gewikkeld en bovendien zit de deksel van de mand nu op slot. Maar wat die mariniers daarna met die haan uitgespookt hebben, was nog erger. Ze hadden hem geslacht, er soep van gekookt en met elkaar opgepeuzeld. Met als gevolg dat de Pinkstercommissie aan de eigenaar voor het gemis van zijn haan veertig gulden heeft moeten betalen. Dat hebben ze van de mariniers niet teruggekregen. De haan uit de kelder De oude eilander komt met nog een enkele anekdotes over de hanenjacht. Op het Oosteind woonde een boer die een haan had die hij beslist geen moment wilde missen. Vooral tijdens de Pinksteren niet. Om te voorkomen dat men toch zijn haan uit het hok zou pikken, was hij van plan de haan op zaterdag uit het hok te halen en in de kelder te verstoppen. Hij dacht dat zijn haan daar wel veilig zou zijn. Maar voordat hij dit plannetje kon uitvoeren was zijn haan op vrijdag al gepakt. Toen de boer zaterdagmorgen zag dat zijn haan toen al verdwenen was, aarzelde hij geen moment en deed aangifte bij de politie. De politie zat er mee. Zij zagen dat het spel was, maar moest deze aangifte toch ook serieus nemen. En zo stond de politie die zaterdagavond bij hem, de toenmalige president van de Pinkstercommissie op de stoep. Maar hij wist natuurlijk nergens van. Dat was ook echt zo. Anderen hadden dit geflikt. Van de aangifte is overigens geen werk gemaakt. Een haan stelen op Ameland Een andere keer was de Pinkstercommissie bijeen. Opnieuw is de vraag aan de orde bij wie dit keer de haan gestolen wordt. Eén zegt zomaar voor de grap, dat de haan nou maar eens van Ameland moet komen. Dit voorstel kreeg meteen bijval. En zo werden dat jaar de hanejagers naar Ameland gestuurd. Na Pinkster Drie is de gehele commissie in vol ornaat naar Ameland gevaren om de haan terug te brengen. Om duidelijk te maken wat hun bedoeling was, meldden ze zich eerst bij de burgemeester op het gemeentehuis. De Amelanders stonden natuurlijk wel even gek te kijken, zo’n stelletje met hoge hoeden uitgedoste lieden. En de haan kwam weer veilig bij de eigenaar in het hok. Kinderpret (en andere spelen) De reden waarom ik als kind altijd erg uitkeek naar Pinksteren was vanwege de spelletjes. 'Pinkstertrooi' staat grotendeels in het teken van de kinderen. Dan worden er op 'it Pinksterlaun', het kloppend hart van het feest, de traditionele kinderspelletjes georganiseerd. Op 'Pinkstertwa', moet de Pinkstercommissie ’s morgens alweer vroeg op, na de vorige dag met kater te hebben rond gelopen. In vol ornaat met hoge hoed op zijn ze dan in de Herberg aanwezig. Want de kinderen kunnen zich dan opgeven om aan de spelen van de volgende dag deel te nemen. De spelletjes bestaan sinds mensenheugenis en zijn niet aangepast aan nieuwe behoeften. Voor de winnaars zitten daar leuke prijzen aan vast. Ik ben talloze keren met een mooie prijs naar huis gegaan die niet mis waren. Playmobil of Lego dozen waren het soms, die ik niet eens voor Sinterklaas of met mijn verjaardag kreeg. Aan de spelen konden en kunnen alleen eilander kinderen of kinderen die op de vaste wal wonen maar van eilander komaf zijn meedoen. Hierover valt niet te onderhandelen met de Pinkstercommissie. Is er geen verbinding met het eiland te leggen, dan mag je niet mee doen. Dat was wel eens sneu voor kinderen van 'badgasten' waar ik mee speelde. Maar er moet toch ergens een grens getrokken worden. ’s Morgens wordt eerst het terrein klaar gemaakt door de Pinkstercommissie, waarop ’s middags de kinderspelletjes moeten plaatsvinden, en de kinderen hun krachten en behendigheid met elkaar kunnen meten. Onderlinge wedijver is bij deze spelen troef. De spelletjes zijn door de jaren heen op verschillende locaties gehouden. In het begin van de twintigste eeuw was dit tegenover de Herberg. Voor de Herberg stonden toen kraampjes waarop snoepgoed uitgestald lag. Uit drie soorten snoepgoed kan worden gekozen: nogablokken, rumbonen en ulevellen. Ulevellen waren in gekleurde velletjes verpakte snoepjes. En op die snoepjes lag een smal strookje papier met tweeregelig gedichtje. Meestal had dit met liefde en vrijerij te maken. Voor de jongste groepen is er stoofsteken. Voor de meisjes is er touwtjespringen en voor de jongens talhoutrapen. Voor de oudste meisjes is er stoelendans. En voor de oudste jongens over een met groene zeep ingesmeerde balk lopen en elkaar met een zak proberen van de balk te slaan. Verder is er nog kuipje steken, koekhappen, zaklopen en kaars happen. Je moet dan met je mond en zonder de handen te gebruiken een stukje kaars uit een emmer vol water halen. Door de jaren heen zijn deze spelletjes muzikaal op verschillende manieren opgevrolijkt. Vele jaren zorgde het Fanfarekorps hiervoor. In die tijd kwam er ook geregeld een zweef of een draaimolen van de overkant. De muziek van de Fanfare werd eerst vervangen door een draaiorgel uit Groningen en alweer jaren doet nu eenzelfde orgel uit Ee op 'Pinkstertrooi' zijn uiterste best. Iets van de laatste jaren, wat ook tot de Pinkstergebruiken is gaan horen, is de hanenkraaiwedstrijd. Hierbij gaat het erom wiens haan het meeste kraait in een uur tijd. 'Pinksterriiden', een mogelijk overblijfsel van de vruchtbaarheidsommegangen Het 'Pinksterriiden', was ook altijd iets waar ik naar uitkeek. Op 'Pinkstertrooi' vindt het na de prijsuitreiking plaats. De kinderen worden dan al zingend in boerenwagens getrokken door paarden door het dorp en de polder gereden. Tot in het begin van de twintigste eeuw echter, nam dit gebruik een belangrijkere plaats in dan dat het nu doet. Toen vond het 'Pinksterriiden' plaats op 'Pinkstertwa', dus niet zoals nu na de kinderspelletjes op 'Pinkstertrooi'. Toen vond het 'Pinksterriiden' 's middags plaats rond twee uur. De wagens, vaak waren het er vijf of zes, hadden speciaal voor deze gelegenheid een nieuwe lik verf gekregen en zagen er in hun frisse rood en groen als nieuw uit. Dat had een nadeel, maar dat bleek pas later, wanneer kinderen niet geheel vlekkeloos van de wagen kwamen. Een kniesoor die daar op let. Het was immers feest. En zo was ook de stemming. De wagens komen bij de Herberg voorrijden. De kinderen die mee wilden, moesten zich dan zelf wel even bij de mennende boer melden en vragen of er nog een plekje op zijn wagen vrij was. Is dat het geval, dan mag je op de wagen klimmen. Zit iedereen op een wagen, dan kan de tocht beginnen. De paarden beginnen te lopen en de wagens volgeladen met uitgelaten kinderen komen in beweging en rijden in een optocht naar het oosten. Meestal wordt dezelfde route gevolgd. Na een uurtje kwamen de wagens het dorp weer binnenrijden en werd bij de Herberg weer uitgestapt. Opgewonden vertelden de kinderen dan wat ze onderweg allemaal beleefd hadden en dat ze volgend jaar weer mee wilden. In de loop der eeuwen is het 'Pinksterriiden' vervallen tot een kinderfeest, wat het niet altijd zal zijn geweest. Hetzelfde kunnen we overigens zeggen van de spelletjes. Waarschijnlijk gaat ook het 'Pinksterriiden' terug tot in verre voortijd en is het terug te voeren op de zogenaamde ommegangen om de velden ter verkrijging van vruchtbaarheid van de gewassen. Deze vruchtbaarheidsommegangen waren oudtijds een wijdverbreid gebruik, maar zijn tegenwoordig bijna nergens meer in zwang. De haan terug naar de rechtmatige eigenaar Tegen een uur of acht op 'Pinkstertrooi' wil iedereen weer bij de mast aanwezig zijn. De Kallemooi wordt dan weer neergehaald. En ook het neerhalen is een secuur werk. Is de mast neergehaald dan wordt de mand geopend en de haan eruit gehaald. Onder muzikale begeleiding van de Fanfare wordt de haan naar de eigenaar teruggebracht. Die had natuurlijk intussen zijn haan gemist en wist wat dit betekende. Hij staat al op de uitkijk, is blij dat hij zijn haan terug krijgt en trakteert de jongens, die de haan gepikt hebben en de Pinkstercommissie op een borreltje. En onder de klanken van de Fanfare wordt deze buiten genuttigd. Daarna wordt alweer vlot afscheid genomen en trekt de optocht naar de Herberg. Voor de volwassen eilanders komt er dan nog wat. En voor menigeen is dat zelfs het hoogtepunt: feest, muziek en dans in de Herberg. Een nog immer springlevende eilander traditie De Pinkstercommissie ziet er op toe dat de Kallemooi en alle daarbij behorende festiviteiten jaarlijks zo veel mogelijk gehandhaafd blijven. Dat is haar hoofdtaak. Elk jaar opnieuw blijkt de Commissie in staat deze taak met succes uit te voeren. Dat is alleen mogelijk als de activiteiten van de Pinkstercommissie eiland breed gedragen worden. En dat is inderdaad het geval. Ieder jaar blijkt dat ook uit de geldinzameling en aan de prachtige prijzen die de winnaars van de kinderspelletjes krijgen. De Commissieleden nemen namelijk elk een wijk voor hun rekening en gaan met lijsten langs de deuren. De dorpelingen doneren dan allemaal royaal geld elk jaar. De Pinkstercommissie hoeft geen beroep te doen op sponsors. Vervoersdienst Wagenborg vormt daarop een uitzondering. Die zet voor niks elk jaar het draaiorgel uit Ee over. Alles kan betaald worden en ook dan blijft er jaarlijks nog wat over. En dit wordt op de bank gezet, voor het geval de steun onder de eilander bevolking zou afnemen. Zelfs aan de somberste situatie heeft de commissie gedacht. Dat is de situatie waarin de basis voor deze traditie onverhoopt wegvalt en de Pinkstercommissie haar taken moet staken. Dan zal het resterende geldbedrag naar een heel goed doel gaan. Notarieel heeft de Commissie dit laten vastleggen. Vroeger gezelliger Als je de wat oudere eilanders vraagt of het Pinksterfeest vroeger ook gezelliger was dan zul je vrijwel altijd een bevestiging horen. Dit heeft niks te maken met festiviteiten die vroeger wel en nu niet meer plaats hebben. Opmerkelijk is nu juist dat daar weinig in is veranderd. Wat is het dan? Dit heeft te maken met de aanleg in 1963 van de nieuwe steiger. Met de veerboot op vaste uren, kwam een gestaag groeiende stroom badgasten op gang. En met die aanzwellende stroom lekte geleidelijk aan het zo knusse gevoel eilanders-onder-elkaar weg. En daarmee ook meteen een stuk van de gezelligheid. Gebruikte literatuur: Louise Mellema, Schiermonnikoog, Lytje Pole, Haren, 1973* Pita Grilk, De Pole en de minsken, Leeuwarden, 1961* Op 'e bjokkens fan de tiid, ferhalenbúek fan it eilaun Schiermontseich, Schiermonnikoog, 1998* Schiermonnikeiger lôzbúek, Leeuwarden, 1979* S.J. Van der Molen, Friese kalenderfeesten, Heerenveen, 1941* S.J. Van der Molen, Ta de Fryske Folkskunde, Groningen, 1966* F.E. Farwerck, Noord-Europese mysteriën en hun sporen tot heden, Deventer, 1970* Jan de Vries, De Wikingen in de lage landen bij de zee, Haarlem, 1923* Jan de Vries, Edda, Antwerpen 1952* Jan de Vries, Altgermansiche Religionsgeschichte, Berlijn 1956* Saxo Grammaticus, The history of the Danes, uitg. Peter Fisher, Cambridge 1980* Mircea Eliade, De mythe van de eeuwige terugkeer, Hilversum 1964* Mircea Eliade, Riten en symbolen van inwijding, Katwijk aan Zee,1979* Mircea Eliade, De magie van het alledaagse, Katwijk aan Zee, 1987* 100 jaar VVV Schiermonnikoog, 1899 -1999, Schiermonnikoog, 1999 * D.J. Van der Ven, Ons eigen volk in het feestelijk jaar, Kampen, 1942* Aat Van Gilst, Wijze vrouwen en godinnen, Soesterberg, 2001* De dorpsbode, Jubileumuitgave ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de vereniging Dorpsbelang, Schiermonnikoog, 1998* Foto 1: Meifeest met haan in top van de meiboom; houtsnede van Nicolaas Meldemann, 16de eeuw. Foto 2: Överhogdal wandtapijt uit Zweden. Datering tussen 800 en 1000 n.o.j. |
|